In wat volgt tracht ik uit te leggen wat Hegel onder het ding verstaat. In volgende teksten zal ik uitleggen wat hij onder het begrip en de wet verstaat en op welke manier ding, begrip en wet zich tot elkaar verhouden.
Laten we beginnen met het ding. Hierover schrijft Hegel: “Het rustende zijn en het zijn in verhouding komen met elkaar
in conflict: het ding is in het eerste
iets anders dan volgens het andere, terwijl daarentegen het individu-zijn erin
bestaat zich in de verhouding tot iets anders te handhaven” (cursivering:
Hegel) (Hegel, p. 160). Om Hegels denken goed te kunnen vatten is het
belangrijk om het statische en het dynamische samen te denken. Het rustende zijn, waarvan sprake in het
citaat, is wat ik het zijn of het
bestaan an sich zou durven noemen. Vanaf het ogenblik dat een voorwerp of een
mens ontstaat, treedt het onmiddellijk in interactie met het zijn of het
bestaan an zich. Juist omdat het ding
ontstaat en bestaat, treedt het in verhouding (versta in een dialectisch
proces) met het zijn of bestaan an sich.
Het ding is dus niet zomaar iets dat in de wereld bestaat, maar dat bepaald
wordt door verhouding.
Hegel schrijft dat het ding in het rustende zijn anders is dan het
ding in het zijn in verhouding. Dit
heeft alles te maken met het samen denken van het statische en het dynamische.
In het rustende zijn zweeft het ding
als het ware volkomen bewegingsloos in het bestaan (let op: dit is een
metafoor), terwijl het in het zijn in
verhouding volop bezig is zich te ontwikkelen. Maar, en dat is cruciaal,
het ding heeft beide toestanden (rustende zijn + zijn in verhouding) nodig wil het echt bestaan. Je zou het met een beeld uit de kwantumfysica kunnen
omschrijven. In zeker zin is het ding bij Hegel steeds in superpositie: het
bestaat juist omdat in alle mogelijke verhoudingen ten opzichte van een
werkelijkheid die zelf verhouding is, tegelijk bestaat. Let wel, elke vergelijking
mankt. In de fysica gaat het over probabilistische toestand van een
deeltje vóór meting, waarbij het in meerdere mogelijke staten tegelijk
verkeert. Bij Hegel is er echter geen sprake
van waarschijnlijkheid of onzekerheid, maar van een dialectisch
noodzakelijk proces dat steeds naar synthese en zelfverwerkelijking streeft.
Superpositie suggereert een ontkenning
van actualiteit (pas bij meting wordt de toestand “echt”); Hegel
daarentegen stelt dat de eenheid van tegenstellingen daadwerkelijk is in het hogere niveau van synthese.
Meer nog, wat ik echt bestaan
noem, is het gevolg van een dialectisch proces waarbinnen het ding in het rustende zijn interageert met het ding
in verhouding en vanuit die interactie een hoger bestaansniveau verkrijgt. Het
dialectisch proces bij Hegel heeft alles te maken met het verwerkelingsproces
van de waarheid. Wat men vulgariserend omschrijft als these en antithese,
zullen in de synthese samen bestaan, maar wel op een hoger niveau. Ik gebruik hier
vulgariserend omdat Hegel zelf niet spreekt over these, antithese en synthese.
Deze triade, hoewel een te sterke simplificatie van Hegels denken, laat wel
zien dat verhouding ontstaat omdat het ene het andere uitlokt, waarbij ze samen
op een hoger niveau worden getild (Aufhebung)
In hetzelfde citaat stelt Hegel dat het individu-zijn van het ding erin
bestaat zich in de verhouding tot iets anders te handhaven. Het ding is een
individu, wat letterlijk ondeelbaar betekent. Deze ondeelbaarheid blijft
bestaan, zelfs wanneer het noodzakelijk in verhouding treedt tot de rest van de
werkelijkheid. Meer nog, het ding zal
omwille van de verhouding tot de werkelijkheid, resulteren in een hoger niveau
van werkelijkheid.
In conclusie wil ik erop wijzen dat we in de zoektocht naar wat Hegel onder
een ding verstaat, iets heel belangrijk hebben aangestipt, misschien wel een
sleutel om het complexe denken van Hegel te begrijpen. Je moet beseffen dat
uitersten, zoals het statische en het dynamische, samen moeten gedacht worden
wil je te weten komen wat een ding in deze wereld is. Let wel, ik gebruik het
woordje ding voor alles wat er in deze wereld kan bestaan: een koe, een stoel,
een laptop, rechtvaardigheid, liefde, de mens, een schoendoos, etc. Als je wil
weten wat een ding echt is, dan moet je het statische en het dynamische samen
denken. Ik ben wie ik ben, nu op het moment dat ik deze tekst schrijf
(statisch). Ik ben wie ik ben, omdat ik in verhouding sta tot de rest van de
werkelijkheid en dus ook evolueer (dynamisch). Tenslotte ben ik wie ik ben,
juist omdat het statische en het dynamische samen kunnen verworden tot wie ik
ben (maar dan op een hoger niveau). Dit dialectisch proces is vulgariserend
bekend onder these, antithese en synthese. Maar, en dit is heel belangrijk,
weet dat dit proces zich niet beperkt tot mij alleen. Op hetzelfde moment geldt het dialectisch proces
voor alles wat bestaat, inclusief het bestaan zelf. In Hegels denken evolueert
de hele werkelijkheid naar een verwerkelijking van de waarheid, wat ik
onmogelijk in deze tekst kan toelichten. Maar, wat misschien al wel duidelijker
is, is dat volgens Hegel de waarheid het geheel is. Daarom schrijft Hegel in
heel bekende bewoordingen: “Het ware is het geheel. Het geheel is evenwel
slechts het zich door zijn ontwikkeling heen voltooide wezen” (Hegel; p. 20).
Bronvermelding
Hegel, Georg Wilhelm Friedrich, Fenomenologie van de geest, vertaling:
Willem Visser, Boom: Amsterdam, 2013, 495p. (oorspronkelijke uitgave:
Phänomenologie des Geistes, Würzburg:Goebhardt, 1807)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten