In “Het pathetische”, onderdeel van het Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, analyseert Climacus het spanningsveld tussen de poëzie en de religieuze preek. In deze analyse verdedigt Climacus de controversiële stelling dat het lijden wezenlijk behoort tot het religieuze. Climacus verwijst hiervoor naar het evangelie van Matteüs, waarin geschreven staat: “Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken” (Mt. 11,28) (p. 447). Het ‘uitgeput zijn’ behoort dan onlosmakelijk tot iemands identiteit. In wat volgt zal ik een aspect van Climacus’ analyse van naderbij bekijken en hopelijk de relevantie voor vandaag aantonen.
Een eenvoudige zoekopdracht via Google Afbeeldingen, met de zoekterm “Be Strong”, levert al snel een reeks spreuken en citaten op die op een poëtische wijze bemoediging uitspreken. Zo lees ik: “Be Strong because things will get better. It may be stormy now but it never rains forever”. Iemand die zich niet goed in zijn vel voelt, kan bij het lezen van deze spreuk een momentane verlichting voelen, wat natuurlijk heel positief is. Maar veronderstel dat deze persoon stress ervaart op het werk. In het vuur van de strijd, op het moment dat hij/zij geconfronteerd wordt met een slecht gezinde klant of een overste die onredelijke druk oplegt, biedt die spreuk op dat moment geen echte oplossing. Misschien kan die spreuk wel afgedrukt worden op een muismat of als screensaver op de pc worden gebruikt, maar een echte oplossing voor het probleem zal niet in de spreuk zelf worden gevonden. Naar alle waarschijnlijkheid zal de gestresseerde werknemer een strategie moeten ontwikkelen om met stress op het werk om te gaan, maar die strategie zal er niet onmiddellijk of zonder slag of stoot komen. Veeleer zal het kunnen plaatsen van stress het gevolg zijn van doorgedreven psychologische training, al dan niet gegeven door een specialist. Een andere vraag is wat de onfortuinlijke werknemer zo vatbaar maakt voor stress. Een probleem komt immers nooit alleen. Wellicht zijn er andere factoren die de werknemer kwetsbaar maken voor stress. Het in kaart brengen van al die factoren is het resultaat van een lang en intensief proces van introspectie. De oplossing is meestal niet echt voor de hand liggend.
Ik besef dat het voorbeeld van de werknemer onvoldoende uitgewerkt is. Toch biedt het de kans om een belangrijke gedachte van Climacus, maar zeker ook van Kierkegaard, onder de aandacht te brengen: de mens is een conglomeraat van verhoudingen. In het geval van de werknemer zijn er heel wat verhoudingen denkbaar (Kierkegaard beweert bij mijn weten nergens dat hij een exhaustieve opsomming van die verhoudingen kent), maar ik stel voor er een aantal te bespreken in functie van wat volgt. Laat ik het eerst even hebben over de verhouding van een mens ten opzichte van de poëzie. Je kan een onderscheid maken tussen de dichter en de toehoorder (waarbij de dichter onder bepaalde omstandigheden eveneens toehoorder kan zijn van eigen werk). De dichter schrijft een gedicht waarin hij/zij iets wil uitdrukken. Dat ‘iets’ wat in het gedicht tot uiting wordt gebracht, ontsnapt aan de gebruikelijke eenduidige communicatie. Het verwijst in termen van Wittgenstein niet naar een specifieke stand van zaken in de werkelijkheid. Als je iemand de opdracht geeft om een brood te gaan kopen bij de bakker, kan er weinig mislopen. De taal die in de poëzie wordt gebruikt, probeert uit te drukken wat aan het eenduidige ontsnapt. Hiermee wordt duidelijk wat Nietzsche in zijn Geboorte van de tragedie zegt, namelijk dat het kunstwerk de kunstenaar overstijgt. De kunstenaar, in dit geval de dichter, verliest een vorm van eigenaarschap. Een toehoorder kan immers betekenis vinden in een gedicht die helemaal niet door de dichter werd verondersteld. Met andere woorden, er is een verhouding tussen de toehoorder en het gedicht die enerzijds niet volledig of helemaal niet samenvalt met wat de dichter bedoelde en anderzijds volledig kan verschillen met wat een andere toehoorder in het gedicht leest. In dat opzicht krijgt poëzie een algemeenheid. De spreuk, toevallig op Google gevonden door onze gestresseerde werknemer, is niet geschreven om een overwerkte IT-specialist te helpen. Ze kan evenzeer gelezen worden door iemand die getroffen wordt door verlies, of door een tiener met liefdesverdriet, etc. De verhouding tussen het gedicht en de toehoorder is dus niet specifiek. Hierdoor is het gedicht niet in staat om altijd en overal soelaas te bieden, zeker niet op het moment dat een lastige klant staat te roepen en te tieren aan de balie. Maar, en dat is belangrijk, er bestaat geen wondermiddel tegen lastige klanten of overladen mailboxen. Het leven is niet gemakkelijk. Er zijn veel lastigheden, er bestaat zelfs regelrecht onmenselijk lijden en, zoals ik in vorige teksten heb benadrukt, het wegcijferen van het lijden op welke manier ook, doet onrecht aan de lijdende. De lijdende mens lijdt, het klinkt triviaal, maar het is een feit.
Een tweede verhouding die ik wil belichten voor ik naar de tekst van Climacus ga, is de verhouding van de gestresseerde werknemer tot zijn/ haar lijden. Waar ik het over heb is de verhouding van iemand tot zijn/haar concrete situatie die uniek is. Er bestaan immers geen twee dezelfde overwerkte IT-specialisten. Erwin is niet An, om het zo te zeggen. Er zijn een reeks aspecten (in termen van Kierkegaard mag je spreken van ‘verhoudingen’) die Erwin tot Erwin maken en An tot An. Je doet echter alleen maar recht aan de situatie als je herkent dat het lijden van Erwin het lijden van Erwin is en niet dat van An. Met andere woorden, en nu komen we dichter bij de terminologie van Climacus, het lijden van Erwin belichaamt een aspect van de verhouding van Erwin tot het absolute telos van Erwin (= tot wie Erwin is). Nog anders, het lijden van Erwin is specifiek en uniek. Het behoort tot de meest fundamentele identiteit van Erwin. Het maakt Erwin tot Erwin en niet tot An. Laat dat nu de bekommernis van Climacus zijn. Op welke manier verhoudt iemand zich tot de poëzie en op welke manier kan de fundamentele (= religieuze) verhouding van de mens worden omschreven? Ik laat nu Climacus aan het woord.
Climacus schrijft: “Voor alles mag de religieuze voordracht zich nooit bedienen van het verkorte perspectief dat als een fictieve ethische beweging aan het esthetische beantwoordt (1). Esthetisch is dat perspectief de magie van de illusie en het enige juiste omdat de poëzie zich verhoudt tot iemand die observeert (2). De religieuze voordracht heeft zich echter te richten tot een handelende mens, iemand die na thuiskomst zijn uiterste best moet doen om ernaar te handelen. Maakt de religieuze voordracht dus gebruik van dat perspectief, dan krijg je de onzalige verwarring dat de taak er in de kerk veel gemakkelijker uitziet dan thuis in de huiskamer, en dan zou je eerder nadeel ondervinden van naar de kerk te gaan. De spreker moet daarom het verkorte perspectief versmaden als een oogverblinding uit de jongelingsjaren - om te voorkomen dat de op de proef gestelde luisteraar zich in zijn huiskamer gedwongen zal zien de voordracht van de spreker als onrijp te versmaden (3)” (p. 451-452).
Ik heb het citaat in drie delen opgesplitst met bijbehorende nummering. De religieuze voordracht mag, aldus Climacus niet gebruik maken van de poëzie in de ruime betekenis van het woord, omdat ze niet tot het religieuze stadium behoort. Ze behoort tot het esthetische stadium, versta, ze kan door haar algemeenheid niet recht doen aan de concrete situatie van een individu. Maar er is nog een gedachte in de eerste zin aanwezig. Ik herneem de zin in citaat: “Voor alles mag de religieuze voordracht zich nooit bedienen van het verkorte perspectief dat als een fictieve ethische beweging aan het esthetische beantwoordt (1)”. Het lijden behoort tot het esthetische van het leven, het is met andere woorden een gegeven. Wil de religieuze voordracht niet verworden tot louter poëzie, dan mag ze zich niet gelijk stellen aan poëzie. Let op, er is helemaal niets mis met poëzie, in tegendeel. Poëzie is in termen van Climacus een verkort perspectief dat als een ethische beweging aan het esthetische beantwoordt. Het gedicht vat samen, balt samen wat aan de eenduidige communicatie ontsnapt. Bovendien heeft de dichter eerbare bedoelingen, vandaar dat de poëzie het esthetische stadium overschrijdt en zich in het ethische inschrijft. Maar, poëzie behoort niet tot het religieuze stadium, omdat, aldus Climacus, het lijden onlosmakelijk met dit stadium verbonden is (ik zal dit laatste in verdere teksten nog verder proberen te verduidelijken. Het mag duidelijk zijn dat de koppeling tussen het religieuze en het lijden op zijn minst controversieel mag genoemd worden).
In (2) heeft Climacus het over de onoverbrugbare afstand tussen de concrete situatie van de lezer en het gedicht. Als lezer contempleer je. Je staat op een afstand van wat er geschreven staat. Het derde deel van het citaat verwijst naar een wijsheid waarvan velen zich bewust zijn: het is allemaal makkelijker gezegd dan gedaan. In het concrete leven van de IT-specialist zullen er veel hordes moeten genomen worden vooraleer hij/zij werkelijk sterker uit de strijd kan komen. Indien de verwarring tussen de poëzie en de religieuze voordracht wordt opgeheven, zal laatstgenoemde religieuze voordracht snel als irrelevant worden beschouwd.
Ik sluit af met erop te wijzen dat deze tekst slechts één stukje uit het betoog van Climacus heeft proberen te verduidelijken. Verder reikt de ambitie van deze tekst niet. Climacus en Kierkegaard zijn schrijvers die uitgebreid, genuanceerd en gedetailleerd schrijven. Het zou onrecht aan hun teksten doen te stellen dat met mijn analyse alles gezegd is.
Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten