donderdag 10 juli 2025

Het bewustzijn en het zelfbewustzijn bij Hegel

Ik trap een open deur in als ik je zeg dat het niet eenvoudig is om een onderscheid te maken tussen het bewustzijn en het zelfbewustzijn. In deze blogpost tracht ik een zinnetje uit de Fenomenologie van de geest van Hegel voor mezelf duidelijk te maken. Let wel op, beste lezer, ik kan me vergissen en uiteraard is het hele verhaal over (zelf)bewustzijn bij Hegel hiermee niet verteld.

Hegel schrijft: “Het zelfbewustzijn is echter niet alleen voorzich, maar ook opzich de hele realiteit, en wel pas doordat het die realiteit wordt, of eigenlijk blijkt te zijn” (cursivering: Hegel) (Hegel, p.150).

De sleutel om het verschil tussen zelfbewustzijn en bewustzijn bij Hegel te begrijpen, ligt in de relatie tot de wereld. Intuïtief kan je aanvoelen dat daar iets voor te zeggen valt. Neem bewustzijn. Stel dat je een wezen zou hebben dat op een planeet leeft. In een bepaalde fase van zijn ontwikkeling, bereikt het wezen bewustzijn. Het beseft dat het bestaat. Hegel schrijft: “Het bewustzijn gaat in de gevatte gedachte dat het enkele bewustzijn op zich absoluut wezen is terug in zichzelf” (cursivering: Hegel) (Hegel, p. 149). Het wezen kan dus bestaan naast andere wezens. Elk wezen op zich  kan dus over bewustzijn beschikken, zonder dat het enig besef heeft van de wereld rondom. Je kan je de vraag stellen of dit mogelijk is. Kan je bewust zijn, zonder te beseffen dat je anders bent dan datgene wat je in de wereld tegenkomt? Contact met de wereld is toch onvermijdelijk, dat stelt Hegel zelf vast. We zullen dus moeten nuanceren. De sleutel ligt in de mate waarin dit contact zich voltrekt. Hegel schrijft: “Voor het ongelukkige bewustzijn is het op-zich-zijn het transcendente van zichzelf” (cursivering: Hegel) (Hegel, p. 149). Inderdaad, genoemd wezen is bewust maar ervaart datgene wat anders is niet zozeer als transcendentie, als iets dat hem/haar overstijgt. De buitenwereld is dan ook geenszins of althans in te beperkte mate, mede bepalend voor zijn/haar identiteit. Daarom spreekt Hegel van het ongelukkige bewustzijn.

Keren we terug naar het eerste citaat: “Het zelfbewustzijn is echter niet alleen voorzich, maar ook opzich de hele realiteit, en wel pas doordat het die realiteit wordt, of eigenlijk blijkt te zijn” (cursivering: Hegel) (Hegel, p.150). Je spreekt over zelfbewustzijn vanaf het moment dat het wezen, in casu de mens zich bewust is dat hij/zij een zelf is, een identiteit is, die niet alleen gebouwd is vanuit zichzelf (opzich), maar ook omwille van de interactie met de wereld (voorzich). Deze interactie wordt door de mens als constitutief voor het zelf ervaren. Interactie met de wereld is geen faits divers, het is niet onbelangrijk, banaal of ongewoon. Integendeel, niet alleen is de interactie met de wereld cruciaal wil men evolueren van bewustzijn naar zelfbewustzijn, meer nog, deze interactie is het bewijs dat de ontwikkeling van het individuele bewustzijn bij Hegel samengaat en analoog verloopt met de ontwikkeling van de wereldgeest en het implementeren van waarheid. Bovendien kan het zelfbewustzijn zich maar ontwikkeling vanuit een dialectisch proces  met zichzelf en de wereld, wat ook conflict met de wereld betekent (denk aan de meester-slaaf-dialectiek, die ik in deze post niet kan uitwerken).

Opnieuw het eerste citaat: “Het zelfbewustzijn is echter niet alleen voorzich, maar ook opzich de hele realiteit, en wel pas doordat het die realiteit wordt, of eigenlijk blijkt te zijn” (cursivering: Hegel) (Hegel, p.150). Het zelfbewustzijn kent een symbiose tussen worden en zijn. Worden omdat het zich bewust is van het feit dat het zelfbewustzijn het resultaat is van een evolutie maar ook dat het steeds onderhevig aan evolutie zal zijn en het resultaat van een dialectisch proces. Tegelijk beschikt de mens over de rede, een essentieel facet dat de koppeling tussen mens, wereld en waarheid kan doen ontstaan. Over deze rede schrijft Hegel: “De rede is de zekerheid alle realiteit te zijn” (cursivering: Hegel) (Hegel, p. 152). De verwerkeling van de mens, i.e. het werkelijk worden, het krijgen van realiteit, gebeurt op het moment dat de rede de zekerheid aanbiedt dat de mens geworden is wie hij is, en dit in relatie tot zichzelf en de wereld.

Hegel schrijft: “Het bewustzijn dat deze waarheid is, heeft deze wereld achter de rug en is hem vergeten, wanneer het onmiddellijk als rede optreedt, of, anders gezegd, deze onmiddellijk optredende rede treedt alleen als de zekerheid van die waarheid op”(cursivering: Hegel) (Hegel, p. 151) (onderlijning: Verbeeck). Met andere woorden: in het stadium van de verwerkeling van de geest (wereld) en het komen tot zelfbewustzijn van de individuele mens, wat dus hand in hand gaat, treedt de rede op als bouwheer voor de waarheid, dit in het besef dat de rede zelf het resultaat is van een dialectisch proces.

Ik besluit dat het cruciale verschil tussen bewustzijn en zelfbewustzijn bij Hegel te maken heeft met de doorgedreven relatie met zichzelf en de wereld. Hoewel bewustzijn niet kan worden losgekoppeld van een interactie met de wereld, gaat het zelfbewustzijn veel dieper. De mens die zelfbewust is geworden, zal dit telkens opnieuw worden in relatie tot de wereld. Zowel de mens als de werkelijkheid, die uiteraard niet los van elkaar bestaan, de mens is een onderdeel van de werkelijkheid, kennen daarom een statische component (ze zijn), maar ook een dynamische (ze worden). Uiteindelijk zal de rede garant staan voor de verabsolutering van de wereldgeest, het poneren van de ultieme waarheid, waarin zowel de individuele mens als de wereld zullen bestaan.

Bronmateriaal

Hegel, Georg Wilhelm Friedrich, Fenomenologie van de geest, vertaling: Willem Visser, Boom: Amsterdam, 2013, 495p. (oorspronkelijke uitgave: Phänomenologie des Geistes, Würzburg:Goebhardt, 1807)

Het bewustzijn en het zelfbewustzijn bij Hegel

Ik trap een open deur in als ik je zeg dat het niet eenvoudig is om een onderscheid te maken tussen het bewustzijn en het zelfbewustzijn. In...