Ik trap een open deur in als ik je zeg dat het niet eenvoudig is om een onderscheid te maken tussen het bewustzijn en het zelfbewustzijn. In deze blogpost tracht ik een zinnetje uit de Fenomenologie van de geest van Hegel voor mezelf duidelijk te maken. Let wel op, beste lezer, ik kan me vergissen en uiteraard is het hele verhaal over (zelf)bewustzijn bij Hegel hiermee niet verteld.
Hegel schrijft: “Het
zelfbewustzijn is echter niet alleen voorzich,
maar ook opzich de hele realiteit, en
wel pas doordat het die realiteit wordt,
of eigenlijk blijkt te zijn”
(cursivering: Hegel) (Hegel, p.150).
De sleutel om het verschil tussen
zelfbewustzijn en bewustzijn bij Hegel te begrijpen, ligt in de relatie tot de
wereld. Intuïtief kan je aanvoelen dat daar iets voor te zeggen valt. Neem
bewustzijn. Stel dat je een wezen zou hebben dat op een planeet leeft. In een
bepaalde fase van zijn ontwikkeling, bereikt het wezen bewustzijn. Het beseft
dat het bestaat. Hegel schrijft: “Het bewustzijn gaat in de gevatte gedachte
dat het enkele bewustzijn op zich absoluut wezen is terug in
zichzelf” (cursivering: Hegel) (Hegel, p. 149). Het wezen kan dus bestaan naast
andere wezens. Elk wezen op zich kan dus over bewustzijn beschikken, zonder dat
het enig besef heeft van de wereld rondom. Je kan je de vraag stellen of dit
mogelijk is. Kan je bewust zijn, zonder te beseffen dat je anders bent dan
datgene wat je in de wereld tegenkomt? Contact met de wereld is toch
onvermijdelijk, dat stelt Hegel zelf vast. We zullen dus moeten nuanceren. De
sleutel ligt in de mate waarin dit contact zich voltrekt. Hegel schrijft: “Voor
het ongelukkige bewustzijn is het op-zich-zijn het transcendente van zichzelf”
(cursivering: Hegel) (Hegel, p. 149). Inderdaad, genoemd wezen is bewust maar
ervaart datgene wat anders is niet zozeer als transcendentie, als iets dat
hem/haar overstijgt. De buitenwereld is dan ook geenszins of althans in te
beperkte mate, mede bepalend voor zijn/haar identiteit. Daarom spreekt Hegel
van het ongelukkige bewustzijn.
Keren we terug naar het eerste
citaat: “Het zelfbewustzijn is echter niet alleen voorzich, maar ook opzich
de hele realiteit, en wel pas doordat het die realiteit wordt, of eigenlijk blijkt te
zijn” (cursivering: Hegel) (Hegel, p.150). Je spreekt over zelfbewustzijn
vanaf het moment dat het wezen, in casu
de mens zich bewust is dat hij/zij een zelf is, een identiteit is, die niet
alleen gebouwd is vanuit zichzelf (opzich), maar ook omwille van de interactie
met de wereld (voorzich). Deze interactie wordt door de mens als constitutief
voor het zelf ervaren. Interactie met de wereld is geen faits divers, het is niet onbelangrijk, banaal of ongewoon. Integendeel,
niet alleen is de interactie met de wereld cruciaal wil men evolueren van
bewustzijn naar zelfbewustzijn, meer nog, deze interactie is het bewijs dat de
ontwikkeling van het individuele bewustzijn bij Hegel samengaat en analoog
verloopt met de ontwikkeling van de wereldgeest en het implementeren van
waarheid. Bovendien kan het zelfbewustzijn zich maar ontwikkeling vanuit een
dialectisch proces met zichzelf en de
wereld, wat ook conflict met de wereld betekent (denk aan de meester-slaaf-dialectiek,
die ik in deze post niet kan uitwerken).
Opnieuw het eerste citaat: “Het
zelfbewustzijn is echter niet alleen voorzich,
maar ook opzich de hele realiteit, en
wel pas doordat het die realiteit wordt,
of eigenlijk blijkt te zijn”
(cursivering: Hegel) (Hegel, p.150). Het zelfbewustzijn kent een symbiose
tussen worden en zijn. Worden omdat het zich bewust is van het feit dat het
zelfbewustzijn het resultaat is van een evolutie maar ook dat het steeds
onderhevig aan evolutie zal zijn en het resultaat van een dialectisch proces.
Tegelijk beschikt de mens over de rede, een essentieel facet dat de koppeling
tussen mens, wereld en waarheid kan doen ontstaan. Over deze rede schrijft
Hegel: “De rede is de zekerheid alle realiteit te zijn” (cursivering: Hegel)
(Hegel, p. 152). De verwerkeling van
de mens, i.e. het werkelijk worden, het krijgen van realiteit, gebeurt op het
moment dat de rede de zekerheid aanbiedt dat de mens geworden is wie hij is, en
dit in relatie tot zichzelf en de wereld.
Hegel schrijft: “Het bewustzijn
dat deze waarheid is, heeft deze wereld achter de rug en is hem vergeten,
wanneer het onmiddellijk als rede optreedt, of, anders gezegd, deze
onmiddellijk optredende rede treedt alleen als de zekerheid van die waarheid
op”(cursivering: Hegel) (Hegel, p. 151) (onderlijning: Verbeeck). Met andere
woorden: in het stadium van de verwerkeling van de geest (wereld) en het komen
tot zelfbewustzijn van de individuele mens, wat dus hand in hand gaat, treedt
de rede op als bouwheer voor de waarheid, dit in het besef dat de rede zelf het
resultaat is van een dialectisch proces.
Ik besluit dat het cruciale
verschil tussen bewustzijn en zelfbewustzijn bij Hegel te maken heeft met de
doorgedreven relatie met zichzelf en de wereld. Hoewel bewustzijn niet kan
worden losgekoppeld van een interactie met de wereld, gaat het zelfbewustzijn
veel dieper. De mens die zelfbewust is geworden, zal dit telkens opnieuw worden
in relatie tot de wereld. Zowel de mens als de werkelijkheid, die uiteraard
niet los van elkaar bestaan, de mens is een onderdeel van de werkelijkheid,
kennen daarom een statische component (ze zijn), maar ook een dynamische (ze
worden). Uiteindelijk zal de rede garant staan voor de verabsolutering van de
wereldgeest, het poneren van de ultieme waarheid, waarin zowel de individuele
mens als de wereld zullen bestaan.
Bronmateriaal
Hegel, Georg Wilhelm Friedrich,
Fenomenologie van de geest, vertaling: Willem Visser, Boom: Amsterdam, 2013,
495p. (oorspronkelijke uitgave: Phänomenologie des Geistes, Würzburg:Goebhardt,
1807)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten