Zoals ik reeds vroeger aanhaalde,
stelt Kierkegaard in ‘Wat de liefde doet’, dat de liefde slechts dan volwaardig
is wanneer ze in termen van plicht wordt beleefd. En hij gaat nog verder.
Kierkegaard poneert de merkwaardige stelling dat er pas van ware liefde kan
gesproken worden wanneer er een driehoeksverhouding optreedt. De drie polen
zijn dan de twee geliefden en God. Laat je God uit de vergelijking weg, dan is
er geen sprake meer van ware liefde. Dit komt zelfs voor de meest welwillende
gelovige op zijn minst gezegd merkwaardig over. Stel je een romantisch etentje
voor met je partner…en ja, op de extra stoel zit… God.
Het spreekt voor zich dat er hier
sprake is van een zekere filosofische spitsvondigheid. Vooreerst wijs ik erop
dat Kierkegaard zich inschrijft in de ruimere filosofische traditie waarin
gelovige filosofen proberen via de rede tot God en het geloof te komen. Denk
aan Thomas Van Aquino en Levinas bijvoorbeeld. Gelovigen benoemen God immers
tot de bron van liefde bij uitstek, de leverancier van de aardse liefde zeg
maar. Vergelijk met de zon, de bron van het licht die alle licht op aarde
voorziet.
Terug naar Kierkegaard. Ten
eerste is het misleidend, verleidend maar ook verkeerd om God altijd en
uitsluitend als een persoon te zien. God kan als persoon worden opgevat, er kan
een persoonlijke relatie met God optreden, maar God is altijd anders dan wordt
opgevat. Er kan immers geen beeld van hem worden gemaakt, zo lees je in de
Bijbel. God is daarom niet per definitie de derde persoon aan de tafel van de geliefden.
Allegorisch opgevat is God de bron van de liefde, datgene wat de liefde tussen
de mensen aanwakkert en in stand houdt. Denk eraan, God is in termen van
Kierkegaard ook de personificatie van de plicht tussen de geliefden, de plicht
die duurzaamheid in de relatie garandeert. Misschien in termen van Thomas Van
Aquino, die zijn vijf wegen naar God telkens eindigt door te zeggen…dat noemen
we God, dat definiëren we als God, nooit zegt hij, dat is God.
Ten tweede schrijft Kierkegaard
het volgende: ‘Liefde is een zaak van het geweten, en is dan ook geen zaak van
aantrekkingskracht en genegenheid, van het gevoel, of een zaak van
verstandelijke berekening’ (Kierkegaard, 2011:159). Hij zegt niet dat er geen
gevoelens meespelen in de liefde, dat niet. Wat hij wel doet, is telkens
opnieuw de nadruk leggen op het langdurige engagement van de liefde, soms
uitgedrukt in de plicht, maar nu ook in het geweten. Met andere woorden, de
connectie met God staat garant voor de broodnodige morele component die
onontbeerlijk is wil de liefde groeien tot het fundament waarop je een leven
kan bouwen. God staat dan voor duurzaamheid en moreel engagement. God is de
personificatie, het garantiecertificaat zou ik kunnen zeggen, voor een liefde
waarop je een toekomst kan bouwen met verregaande beslissingen (wel of geen
kinderen, huisje bouwen, er zijn voor de ander wanneer die ziek wordt,…).
Ik geef grif toe dat het
geschrift van Kierkegaard over de liefde de wenkbrauwen doet fronsen. Een
interessante vraag die je zou kunnen stellen, vertrekt vanuit het perspectief
van de atheïst. Wat, zou die atheïst kunnen vragen, als ik die verbindende,
morele component in mijn liefdesrelatie niet God wil noemen? Zeer terechte
vraag, uiteraard. En nog, op welke manier zou de persoon Soren Kierkegaard zien
naar atheïstisch koppel dat verklaart de ware liefde te beleven? Ook dat is interessant
om over na te denken, want zelfs indien je God volledig spiritueel zou opvatten,
dan nog blijft de vraag of Kierkegaard dit evenwaardig zou achten met een
theïstische beleving.
Bron: Kierkegaard, Soren, ‘Wat de
liefde doet’, Damon, vertaling en verklarende noten Lineke Buijs en Andries
Visser, met een nawoord van Udo Doedens en Pieter Vos, tweede druk (eerste druk
2007), 2011, 480p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten