In ‘Wat de liefde doet’ uit 1847 stelt Kierkegaard dat de liefde slechts
dan tot volle rijpheid is gekomen, indien ze het karakter aanneemt van een
plicht. Dit klinkt in onze oren op zijn minst verdacht, zeker in de
individualistische tijd waarin we leven. Al snel doemt het beeld van het belerende
vingertje op, symbool van een externe bron die haar wil oplegt.
Dat is niet de plicht waar Kierkegaard het over heeft. De plicht is nodig
om een eeuwig karakter aan de liefde toe te kennen, een karakter dat zo sterk
is dat het de natuurlijke dood kan overleven. De liefde wordt dan eeuwig.
Hoe gaat dit in zijn werk? Laten we een concreet voorbeeld geven van een koppel
dat nog maar net samen is. Verliefdheid domineert en de liefde tussen hen zoekt
naar standvastigheid, naar verankering. Deze radicaliteit (radix is Latijn voor
wortel) komt stap voor stap wanneer de prille liefde wordt geconfronteerd met
het leven. Dit leven kent haar mooie momenten, maar slaat soms ook genadeloos
toe. Na verloop van tijd kent het koppel een liefde waarop kan gebouwd worden,
een liefde die zekerheid biedt, die een thuis is, een veilige haven in de baai
aan de soms echt wel woelige zee.
Ik concretiseer. Veronderstel dat één van beide partners een moeilijke
periode doormaakt omwille van een persoonlijke tegenslag zoals ziekte of
verlies van werk. De andere partner voelt het als een evidentie, maar zeker ook
als een plicht, om de ander bij te staan, ook wanneer het proces dat leidt tot
herstel traag verloopt en soms een stapje terug kent. De plicht waar hiervan
sprake kan op dat punt vergeleken worden met de kantiaanse plicht. Volgens Kant
wordt het summum van het morele leven bereikt wanneer de morele plicht
samenvalt met de menselijke natuur. Met andere woorden, de plicht die de ene
partner de andere doet bijstaan, voelt aan als een natuurlijke evidentie, eigen
aan de relatie die de partners hebben, maar is in feite een vorm van
plichtsbesef, een niet anders kunnen, dat ontstaan is in het proces van een liefde
die volwassen werd.
Omdat de liefde nu als plicht wordt aangevoeld, wordt ze een sterk
fundament, zo sterk zelfs dat ze een eeuwigheidskarakter krijgt. Hierdoor zal
de liefde de natuurlijke dood te slim af zijn. De mens is tijdelijk, dat is waar,
maar de liefde is eeuwig, aldus Kierkegaard. Onnodig te zeggen dat Kierkegaard
hiermee een filosofische onderbouw geeft aan een christelijke, paulinische gedachte
die de liefde als de grootste aanziet. In de brief aan de christenen van
Korinthe, klinkt de overbekende strofe immers: “…De liefde vergaat nimmer. De
gave der profetie zal verdwijnen, tongen zullen verstommen, de kennis zal een
einde nemen. Want ons kennen is stukwerk
en stukwerk ons profeteren. Maar
wanneer het volmaakte komt, heeft het onvolmaakte afgedaan” (1 Kor 13).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten