Volgend citaat neem ik uit “Een blik op een gelijktijdig streven in de Deense literatuur”, onderdeel van het “Afsluitend onwetenschappelijk naschrift”, in de hoop dat ik, door het schrijven van deze tekst, enige opheldering kan verkrijgen:
“Het metafysisch terugnemen van de herinnering in het eeuwige is
voortdurend mogelijk en geeft de immanentie een vleug humor mee als riep
daarmee de oneindigheid het geheel achterwaarts terug in de beslistheid van de
eeuwigheid” (p.277).
Alvorens een poging tot analyse te ondernemen wijs ik nog op volgende
zaken. Verderop in de tekst legt Climacus uit dat er een wezenlijke overeenkomst
is tussen humor en ironie. In beide gevallen is er een mogelijkheid van het “door
de herinnering uit de tijdelijkheid terugnemen in het eeuwige” (p. 279). Maar,
en dit is belangrijk, er is ook een onderscheid tussen humor en ironie. Ironie
verschilt immers wezenlijk van het christelijke, zo stelt Climacus (p. 279).
Vervolgens wijs ik op het onderscheid tussen het esthetische, het ethische
en het religieuze, door Climacus in de volgende bladzijden benadrukt. Hij
schrijft: “Er zijn drie stadia, een esthetisch, een ethisch en een religieus,
maar niet abstract, als het onmiddellijke, het middellijke en de eenheid, maar
concreet op het punt van existentiebepaling als genot – verlorenheid, handeling
– overwinning en lijden” (p. 303).
Ik keer nu terug naar het eerste citaat in de hoop voldoende materiaal te
hebben om het citaat te analyseren.
Ik begin met “het metafysisch terugnemen van de herinnering in het eeuwige
is voortdurend mogelijk”. De metafysica pretendeert dat de werkelijkheid over
essenties beschikt die in mindere of meerdere mate door de mens te vatten zijn.
Je kan bijvoorbeeld nadenken over de aard van de liefde, de rechtvaardigheid of
de zin van het leven. Climacus koppelt deze metafysische operatie aan de
herinnering, een concept dat doet denken aan de filosofie van Plato. Volgens
Plato is de herinnering een letterlijke her- innering, een terug-naar-binnen brengen,
een interiorisering. Menselijke kennis betekent een terug opnemen van, een
opnieuw tot leven wekken van, kennis die eeuwig in de ideeënwereld bestaat en
onveranderlijk is. Omwille van de reïncarnatie van de ziel in een sterfelijk en
materieel lichaam, ondergaat de ziel een soort black-out, waardoor er geen toegang meer is tot de eeuwige kennis
uit de ideeënwereld. Stap voor stap ontwaakt de ziel uit het opgelopen trauma
van de menswording en herinnert zich de kennis die in de ideeënwereld voor handen
is.
Van dit alles stelt Climacus dat het altijd mogelijk is. Met andere
woorden, als mens ben je op elk moment van je leven in staat om via de
herinnering deelachtig te worden van een kennis die je als ziel reeds had in de
eeuwigheid. De mens is immers een existerend subject in wording, waardoor de
koppeling tussen het dynamische proces dat het leven is en de eeuwigheid slechts
vanuit een paradox denkbaar is. Hierover schreef ik reeds in vorige posten.
Volgens Climacus, en nu zitten we weer in het te verklaren citaat, resulteert
het voornoemde proces in humor. Laat ik eerst even stilstaan bij de reden waarom
er humor aan te pas komt en (nog) niet ironie. Het voornoemde metafysisch
proces is voor elke mens mogelijk, ongeacht de levensbeschouwing. Ik vermoed,
maar weet niet zeker, dat het voornoemde proces slechts kan gebeuren in het ethische
stadium. Het esthetische stadium is immers een stadium waarin het leven experimenteel
wordt opgevat (p. 306). Op zich is hier niets mis mee, want je bent als mens
per definitie een existerend subject dat opnieuw per definitie steeds in
wording is. De drie opeenvolgende stadia, esthetisch, ethisch en religieus,
vormen daarom ook geen lineair traject dat eens doorlopen, afgewerkt is. Ik vermoed
dat de stadia steeds opnieuw kunnen herbeleefd worden, afhankelijk van de
modaliteiten van het leven, wat eigen is aan de mens als existerend subject.
Laat ik nu even stilstaan bij de koppeling van voornoemd metafysisch proces
van terugname, mogelijk uit te voeren door elke mens in het ethische stadium.
In dat ethische stadium verwerft een mens een welbepaalde levensernst (die
trouwens ook in de ironie aanwezig is (p. 285)), die het mogelijk maakt om geestelijk
afstand te nemen van het esthetisch experimenteergedrag van het dagelijks
leven. Ik verduidelijk dit in mensentaal. Als je naar een komisch toneelstuk
gaat kijken waarin dagelijkse situaties worden uitvergroot, krijg je een
vermakelijke vorm van humor die je misschien wel even doet nadenken over je
leven in de ratrace. Maar, en dit is volgens mij cruciaal, de humor ontstaat ook
en vooral bij situaties die niet jouw leven aanbelangen. Ik geef een voorbeeld.
In het toneelstuk maak je kennis met een flamboyante jonge kerel die er
verschillende relaties op nahoudt met vrouwen die dat uiteraard niet van elkaar
weten. Als toeschouwer weet je dat er pijnlijke situaties voorkomen van mensen
die er heel wat minnaars of minnaressen op nahouden, zonder dat ze dat van
mekaar weten. Het is grappig omdat je als mens die in het leven staat en die
van dat leven zalving maar ook pijn heeft ervaren – je bevindt je dus in het
ethische stadium – beseft dat het hier gaat over een uitvergroting van een
situatie die zich in het leven kan voordoen. Bij uitbreiding ontstaat de humor
omdat je vanuit het ethisch stadium op afstand kan kijken naar wat zich in het
esthetische stadium afspeelt.
Ik leg nu enkele puzzelstukken bij elkaar. “Het metafysisch terugnemen van
de herinnering in het eeuwige is voortdurend mogelijk en geeft de immanentie
een vleug humor” (p.277). Je kan als mens steeds vanuit eender welk moment van
je leven, afstand nemen van wat je aan het doen bent en dit alles spiegelen aan
wat voor jou in het leven belangrijk is. Dit doe je vanuit de herinnering aan
dat wat eeuwig is, wat standvastigheid biedt, wat waar is en belangrijk. Alles
verloopt met de humor van de relativering, van het besef dat het dagelijks
leven misschien op zich wel een uitvergroting is (waar maak je je in godsnaam
druk in?). Maar, en dit is belangrijk, er is nog geen ironie. Daar kom ik later
nog op terug.
Ik kijk met u naar het laatste deel van het citaat: “[…] als riep daarmee
de oneindigheid het geheel achterwaarts terug in de eeuwigheid”. De enige manier
waarom je enig beeld kan hebben van wat eeuwigheid inhoudt, is door te kijken
naar het verleden. Vanuit jouw historisch besef, begrijp je dat de eeuwigheid
echt wel heel lang duurt. Zelfs wanneer je stelt dat iets pas binnen enkele
duizenden jaren zal gebeuren, meet je die tijd vanuit een historisch besef.
Daarom plaatst de humor het geheel van het leven achterwaarts in de eeuwigheid,
juist omdat, vanuit een historisch besef, pas duidelijk wordt hoe merkwaardig
de paradox tussen tijdelijkheid een eeuwigheid wel is.
Waarom spreekt Climacus over humor en niet over ironie? Ironie ontstaat
volgens mij slechts in het religieuze stadium. Dit stadium handelt over zin,
maar zeker ook in het geval van het christendom, over de koppeling van het
individu aan het grote verhaal, in casu
van het christendom aan de heilsgeschiedenis. Als werkhypothese definieer ik de
heilsgeschiedenis als de profane geschiedenis waarin een mens, vanuit het
geloof, God handelend aanwezig ziet. In de eeuwigheid is er immers toch zin te
geven aan het leven van een wezentje dat een microseconde op een stofje in het
universum doorbrengt. Het feit dat er zin is, en dat je, vanuit het christelijk
denken, oneindig belangrijk bent in die zee van onbelangrijkheid, doet een glimlach
ontluiken die ironisch is juist omdat ironie met de waarheid van jouw leven te
maken heeft. Ironie is ernst en heeft met waarheid te doen. Ik geloof wel dat
het religieuze stadium, daarom niet bij Climacus of bij Kierkegaard, los kan
worden gedacht van het christendom. Het religieuze stadium ontstaat op het
moment dat je als mens die in het leven staat, vanuit een sprong, dit leven
plaatst in een bredere levensbeschouwelijke context (p. 304). Ironie is humor
die cruciaal is in het proces van (zelf)relativering, opnieuw onderdeel van een
gezonde levenshouding die nodig is in een leven dat mooi maar ook vaak hard kan
zijn.
Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “Een blik op een gelijktijdig
streven in de Deense literatuur”, in Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift,
Damon: Eindhoven, 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten