zondag 28 februari 2021

De driehoek en de liefde

 

Zoals ik reeds vroeger aanhaalde, stelt Kierkegaard in ‘Wat de liefde doet’, dat de liefde slechts dan volwaardig is wanneer ze in termen van plicht wordt beleefd. En hij gaat nog verder. Kierkegaard poneert de merkwaardige stelling dat er pas van ware liefde kan gesproken worden wanneer er een driehoeksverhouding optreedt. De drie polen zijn dan de twee geliefden en God. Laat je God uit de vergelijking weg, dan is er geen sprake meer van ware liefde. Dit komt zelfs voor de meest welwillende gelovige op zijn minst gezegd merkwaardig over. Stel je een romantisch etentje voor met je partner…en ja, op de extra stoel zit… God.

Het spreekt voor zich dat er hier sprake is van een zekere filosofische spitsvondigheid. Vooreerst wijs ik erop dat Kierkegaard zich inschrijft in de ruimere filosofische traditie waarin gelovige filosofen proberen via de rede tot God en het geloof te komen. Denk aan Thomas Van Aquino en Levinas bijvoorbeeld. Gelovigen benoemen God immers tot de bron van liefde bij uitstek, de leverancier van de aardse liefde zeg maar. Vergelijk met de zon, de bron van het licht die alle licht op aarde voorziet.

Terug naar Kierkegaard. Ten eerste is het misleidend, verleidend maar ook verkeerd om God altijd en uitsluitend als een persoon te zien. God kan als persoon worden opgevat, er kan een persoonlijke relatie met God optreden, maar God is altijd anders dan wordt opgevat. Er kan immers geen beeld van hem worden gemaakt, zo lees je in de Bijbel. God is daarom niet per definitie de derde persoon aan de tafel van de geliefden. Allegorisch opgevat is God de bron van de liefde, datgene wat de liefde tussen de mensen aanwakkert en in stand houdt. Denk eraan, God is in termen van Kierkegaard ook de personificatie van de plicht tussen de geliefden, de plicht die duurzaamheid in de relatie garandeert. Misschien in termen van Thomas Van Aquino, die zijn vijf wegen naar God telkens eindigt door te zeggen…dat noemen we God, dat definiëren we als God, nooit zegt hij, dat is God.

Ten tweede schrijft Kierkegaard het volgende: ‘Liefde is een zaak van het geweten, en is dan ook geen zaak van aantrekkingskracht en genegenheid, van het gevoel, of een zaak van verstandelijke berekening’ (Kierkegaard, 2011:159). Hij zegt niet dat er geen gevoelens meespelen in de liefde, dat niet. Wat hij wel doet, is telkens opnieuw de nadruk leggen op het langdurige engagement van de liefde, soms uitgedrukt in de plicht, maar nu ook in het geweten. Met andere woorden, de connectie met God staat garant voor de broodnodige morele component die onontbeerlijk is wil de liefde groeien tot het fundament waarop je een leven kan bouwen. God staat dan voor duurzaamheid en moreel engagement. God is de personificatie, het garantiecertificaat zou ik kunnen zeggen, voor een liefde waarop je een toekomst kan bouwen met verregaande beslissingen (wel of geen kinderen, huisje bouwen, er zijn voor de ander wanneer die ziek wordt,…).

Ik geef grif toe dat het geschrift van Kierkegaard over de liefde de wenkbrauwen doet fronsen. Een interessante vraag die je zou kunnen stellen, vertrekt vanuit het perspectief van de atheïst. Wat, zou die atheïst kunnen vragen, als ik die verbindende, morele component in mijn liefdesrelatie niet God wil noemen? Zeer terechte vraag, uiteraard. En nog, op welke manier zou de persoon Soren Kierkegaard zien naar atheïstisch koppel dat verklaart de ware liefde te beleven? Ook dat is interessant om over na te denken, want zelfs indien je God volledig spiritueel zou opvatten, dan nog blijft de vraag of Kierkegaard dit evenwaardig zou achten met een theïstische beleving.

 

Bron: Kierkegaard, Soren, ‘Wat de liefde doet’, Damon, vertaling en verklarende noten Lineke Buijs en Andries Visser, met een nawoord van Udo Doedens en Pieter Vos, tweede druk (eerste druk 2007), 2011, 480p.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...