Klik hier om deze tekst in pdf te lezen.
De discussie rond de
praktijktesten heeft een kleine crisis binnenin de schoot van de Vlaamse
regering veroorzaakt. Sihame El Kaouakibi sprak over een woordbreuk, terwijl
Matthias Diependaele in de televisiestudio van Terzake, de praktijktest naar de
prullenmand verwees onder het mom van overheidsbedrog. Academische monitoring,
zo heet het vandaag. Men kan zich de vraag stellen of het hier louter gaat over
een semantische discussie, wat toch de officiële verklaring van de crisis
heette. Ik vraag me werkelijk af op welke manier de academische monitoring dan
zal verlopen? Laat me duidelijk zijn: ik ben een tegenstander van
praktijktesten zoals ze nu op tafel liggen, omdat ze afbreuk doen aan een
belangrijk moreel concept, namelijk eigendom. Bovendien zullen praktijktesten
het racisme niet terugdringen. Toch denk ik dat een variant van deze testen,
laten we minder beladen van academische monitoring spreken, mogelijk is, mits
een belangrijke accentverschuiving. Om mijn stelling te kunnen onderbouwen,
maak ik een korte tussenstop bij de notie van eigendom.
Filosofen als de Schotse
verlichtingsfilosoof David Hume (1711-1776), tonen aan dat de idee van eigendom
cruciaal is in de ontwikkeling van de moraal. Sommige morele deugden zoals
goedheid en moed, ontstaan op een
natuurlijke wijze. Andere deugden zoals rechtvaardigheid zijn het resultaat van
conventies. Merkwaardig genoeg kan de interactie tussen deze natuurlijke en
kunstmatige deugden maar gebeuren tegen de achtergrond van zaken zoals
eigendom. Laat ik dit illustreren met een voorbeeld. Veronderstel dat je ’s
morgens naar je werk zou vertrekken en dat je op straat wordt aangesproken door
iemand die je recht voor de raap vraagt je laptop, jas en schoenen af te staan.
Je opponent is sterker, dus kan je niet anders. Onaanvaardbaar natuurlijk. Er
heerst een conventie in de samenleving dat je wel degelijk kan spreken over
jouw laptop, jouw schoenen en jouw jas. Sta er eens bij stil dat je op geen
enkele manier kan bewijzen, op weg naar het kantoor, dat die laptop wel
degelijk de jouwe is. Bij uitbreiding beschermt slechts een dossier bij de
notaris je eigendomsrechten ten opzichte van het huis waar je enkele decennia voor
gewerkt hebt. Het is toch ondenkbaar dat iemand vanavond voor je deur staat en
eist dat je vertrekt. Dit huis bevalt me, zo klinkt het, vanaf nu is het van
mij. Eigendom is een zekerheid. Het is
een vast punt waarop je kan terugvallen, een onbetwijfelbare garantie. Zelfs
wanneer je je huis huurt, kan je in zekere zin spreken over eigendom. Niemand
kan je van de ene dag op de andere dwingen je huis te verlaten. Eigendom biedt
rust in het leven en zorgt voor de broodnodige structuur in de samenleving.
Bovendien hoeft die eigendom zich niet te beperken tot materiële zaken. Denk
maar aan intellectuele eigendom of aan de zogenaamde goodwill binnen een bedrijf.
Tijd om over te gaan naar de
discussie rond de praktijktesten. Op welke manier, zo vraag ik me af, kan een
eigenaar binnen de krijtlijnen van de praktijktesten, iemand weigeren als
huurder? Ik verleg de discussie naar de arbeidsmarkt: welke argumenten kan je
nog geven om een potentiële werknemer niet aan te nemen? Zeker wanneer er
strafrechtelijke consequenties aan de praktijktesten worden verbonden, is er
een probleem. Een voorbeeld. Veronderstel dat iemand zou beslissen om spaargeld
te investeren in een appartement als opbrengsteigendom. De huurder zal, via de
huur, het appartement mee afbetalen. Ongetwijfeld betekent dit een berekend
financieel risico voor de verhuurder. Twee huurders dienen zich aan, huurder A
en huurder B. Welk argument kan je nog aanhalen om je keuze voor een huurder te
rechtvaardigen? Moet je je keuze überhaupt rechtvaardigen? Stel nu dat huurder
A iemand is met een vreemd klinkende naam. Als huurder A wordt gekozen, kan dit
een antipolitieke reactie opwekken bij huurder B. Een keuze voor huurder B kan dan weer gezien worden als een
vorm van verdoken racisme. U begrijpt onmiddellijk dat bovenstaande casus,
gemonitord door een praktijktest, ernstige problemen kan veroorzaken. Wat als
de verhuurder veroordeeld wordt voor racisme, omdat de keuze op huurder B valt?
Meer nog, als er al sprake zou zijn van racisme, zou dit racisme dan verdwijnen
wanneer de verhuurder gepenaliseerd wordt?
Omwille van de ernst van het
probleem, vraag ik uw aandacht voor nog een tweede casus. Een fel begeerde job kent drie
sollicitatierondes. Telkens vallen kandidaten af. In de laatste ronde blijven
twee kandidaten over. De competenties van deze kandidaten zullen per definitie
dicht bij elkaar liggen. De beslissing valt dan omwille van een irrationeel
buikgevoel. Welk argument heb je om je uiteindelijke keuze voor een specifieke
kandidaat te rechtvaardigen en nogmaals, waarom moet je die keuze
rechtvaardigen?
Vlamingen zijn geen volbloed
racisten. Maar als iemand vanuit een racistische motivatie een huurder of een
sollicitant weigert, zal je dit niet oplossen met een praktijktest zoals die nu
op tafel ligt, zeker niet wanneer je strafrechtelijke gevolgen aan de
praktijktest verbindt. De reden hiervoor is duidelijk. Zowel in het geval van
de verhuurder als in het geval van de bedrijfsleider, voelt de praktijktest als
een schending van eigendom aan. De verhuurder investeert zijn spaargeld in zijn
eigendom. Wanneer iemand anders al was het maar een milde vorm van
beslissingsrecht over die eigendom krijgt, misschien slechts in de perceptie
van de eigenaar, creëert dit revolte en ontstaat de neiging om zich te
verweren. Als je bedrijfsleider bent, dan ben je in zekere mate eigenaar van je
project. Opnieuw is interventie niet gewenst. Bovendien vormt de straf die
eventueel wordt uitgesproken naar aanleiding van de praktijktest, geen garantie
voor het verdwijnen van mogelijk racisme.
Betekent dit alles het einde
van de academische monitoring? Niet noodzakelijk. De sleutel ligt volgens mij
bij de principes van restorative justice.
Deze vorm van rechtvaardigheid ontstaat wanneer dader en slachtoffer
uiteindelijk bij mekaar worden gebracht in dialoog via bemiddeling. Onnodig te
zeggen dat dit niet altijd mogelijk is. Bovendien betekent dit niet dat de
straf verdwijnt. Veronderstel dat iemand een pand aanbiedt op de huurmarkt. Via
academische monitoring blijkt duidelijk dat een potentiële huurder met een
vreemd klinkende naam niet wordt uitgenodigd om het pand te bezichtigen.
Verhuurder en kandidaat-huurder worden samengebracht voor een dialoog onder
begeleiding van een bemiddelaar. No
blame is het startpunt, niemand is schuldig. Eindpunt is herstel van de communicatie tussen
de beide partijen. Het spreekt voor zich dat zo’n dialoog veel meer is dan een
gesprekje. De inspanningen om tot een goed resultaat te komen, zijn aanzienlijk
en vergen heel wat tijd. In het beste geval komt er een dialoog op gang en verdwijnt
de racistische motivatie van de verhuurder. Er ontstaat ruimte voor wederzijds
begrip en waardering. Dit is in het huidige voorstel rond de praktijktesten
helemaal niet gegarandeerd. Duidelijk mag ook zijn dat het lang zal duren voor
er een maatschappelijke verandering zal plaatsvinden. Mensen die vandaag, hier
en nu, verandering eisen, doen dat vanuit een begrijpelijke, maar emotionele
motivatie. Maatschappelijke veranderingen eisen tijd, veel tijd.
Ik sprak in het begin van mijn
tekst over een accentverschuiving. In mijn visie, ontleend aan restorative justice, verdwijnt het
zwaartepunt van de eigendom naar de dialoog. De verhuurder kan in volle
autonomie beslissen aan wie het pand uiteindelijk verhuurd wordt, net zoals de
bedrijfsleider zich niet hoeft te verantwoorden voor de uiteindelijke
beslissing inzake aanwerving. Het al dan niet ingaan op de vraag naar dialoog,
kan dan weer wel strafrechtelijke gevolgen hebben. Bemiddeling weigeren mag gepenaliseerd
worden. Ik denk echter, dat er een veel groter maatschappelijk draagvlak is
wanneer het gaat over de eis tot dialoog dan over de subtiele aantasting van
het eigendomsrecht.