‘De ziekte tot de dood’, gepubliceerd door Kierkegaard onder het pseudoniem
Anti-Climacus, bevat waarschijnlijk de meest complexe teksten uit zijn hele
oeuvre. Deze korte tekst heeft als bedoeling om voor mezelf een aantal gedachten
iets of wat te verhelderen. De werkelijke boodschap van Anti-Climacus is zonder
twijfel nog complexer en genuanceerder.
Vooreerst lijkt een boek over een ziekte die tot de dood leidt erg
pessimistisch. De dood heeft echter voor Anti-Climacus een paradoxaal karakter.
Enerzijds is de dood het meest onmenselijke en het meest negatieve in het
leven. De dood is datgene wat de mens het langst wil vermijden. Maar anderzijds
stelt de auteur vast dat de dood in de christelijke traditie de deur opent tot
een bestaan bij God, wat het meest hoopvolle in het leven is. Bovendien verwijst
Anti-Climacus naar de laatste levensfase van een doodzieke mens. De dood, die de
verlossing bij uitstek is uit de hopeloze situatie waarin de zieke zich bevindt,
blijft uit.
Maar er is meer. Vraag iemand om voorbeelden te geven van ziekten die tot
de dood leiden. Meer dan waarschijnlijk zal men verwijzen naar vreselijke ziekten
zoals kanker of Aids. Anti-Climacus verwijst enkel naar de vertwijfeling. De
ziekte tot de dood is de vertwijfeling.
Om ten volle te vatten wat er aan de hand is, moet je beseffen dat Anti-Climacus
voortdurend speelt met het paradoxale karakter van concepten als ziekte, dood
en vertwijfeling. Ik durf het in nietzscheaanse bewoordingen een filosofie
voorbij goed en kwaad te noemen. Verval je in een traditionele negatieve connotatie
van wat ziekte, vertwijfeling en dood is, dan ga je voorbij aan wat
Anti-Climacus wil zeggen.
Vooraleer een poging te wagen, sta ik even stil bij de complexe definitie
die Anti-Climacus van de mens geeft. De mens is een conglomeraat van verhoudingen.
In eerste instantie is er de verhouding tussen lichaam en geest, maar ook
tussen eindigheid en oneindigheid. Het zelf (en dus niet de geest) is de
synthese van lichaam en geest, van eindigheid en oneindigheid. Maar, zo weet
Anti-Climacus, het zelf is de mens die zich als synthese tot zichzelf verhoudt.
Versta het zelf is slechts te begrijpen vanuit een holistisch denken.
Bovendien, zo stelt Anti-Climacus, verhoudt dit zelf zich ook nog tot God. Er
is dus minstens sprake van een drievoudige verhouding.
Het zelf, zo schrijft Anti-Climacus, is vrij. Dit lijkt me cruciaal om de
rol van de vertwijfeling te begrijpen. Wijze mensen, zo klinkt de volkse
wijsheid, stellen zichzelf in vraag. Vertwijfeling introduceert zich hier dan als
een lovenswaardige eigenschap die constructief is in de identiteit van de mens,
van het zelf. De wijze mens is vrij om zich tot zichzelf te verhouden, om
zichzelf vanuit een helikopterperspectief te aanschouwen, met als bedoeling om
te groeien. Ziehier de filosofie. Vertwijfeling wordt slechts dan een ziekte,
wanneer ze de vrijheid beknot, namelijk die vrijheid die de mens ervan
weerhoudt uit te groeien tot een volwaardig zelf dat zich tot God kan verhouden
in een authentieke christelijke relatie.
In de proloog van ‘De ziekte tot de dood’ verwijst Anti-Climacus naar de
opwekking van Lazarus uit het evangelie van Johannes. Hierin gaat Maria, de zus
van Marta, Jezus tegemoet omdat haar broer dodelijk ziek is. Jezus, die in het
evangelie van Johannes een goddelijk statuut geniet – wie mij ziet, ziet de
Vader (Joh. 14,9)– weet uiteraard dat Lazarus zal sterven. Toch zegt hij tegen
Maria: “Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de
Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden” (Joh. 11,4). Dit is geen ziekelijke,
sadistische grap: de tekst wijst regelmatig op het feit dat Jezus van Lazarus
houdt. Jezus reageert ook diep ontroerd wanneer hij aan het graf van Lazarus
komt (Joh. 11,38).
Wat is hier aan de hand? In de geest van Anti-Climacus lijkt de tekst van
Johannes een schoolvoorbeeld van het paradoxale karakter waarvan hierboven
sprake. De ziekt leidt niet tot de dood, met andere woorden, de ziekte leidt
niet tot een uitzichtloze hopeloosheid. Veeleer zal Lazarus’ dood leiden tot
een verheven verrijzenisgeloof bij Maria, Marta en hun naasten, de
verheerlijking van Jezus als de God van de levenden. Lazarus, die niet op een
bovennatuurlijke wijze aan het natuurlijk levenseinde kan ontsnappen, leeft nu
een dood voor die de hoop op verrijzenis belichaamt en verwerkelijkt. De
vertwijfeling, die zowel bij Lazarus zelf als bij Jezus, als bij Maria en Marta,
leeft, kaatst voortdurend van een levens ontkennende naar een levensbevestigende
pool. De vertwijfeling is slechts te verstaan voorbij goed en kwaad. Anti-Climacus
schrijft in de aanhef van ‘De ziekte tot de dood’: “Want menselijk gesproken is
dood het allerlaatste, en menselijk gesproken is er maar hoop zolang er leven
is. Maar christelijk beschouwd is de dood helemaal niet het allerlaatste, is
ook deze maar een klein voorval binnen dat wat alles is: een eeuwig leven. En
christelijk beschouwd is de dood oneindig meer hoop dan er louter menselijk
gesproken is wanneer er niet alleen leven is, maar zelfs leven in zijn volste
gezondheid en kracht” (Kierkegaard, 2018:20)
Bron: Kierkegaard, Søren (Anti-Climacus), De ziekte tot de dood, Damon: Eindhoven, 2018, 211p.