dinsdag 4 mei 2021

De ziekte tot de dood

 

‘De ziekte tot de dood’, gepubliceerd door Kierkegaard onder het pseudoniem Anti-Climacus, bevat waarschijnlijk de meest complexe teksten uit zijn hele oeuvre. Deze korte tekst heeft als bedoeling om voor mezelf een aantal gedachten iets of wat te verhelderen. De werkelijke boodschap van Anti-Climacus is zonder twijfel nog complexer en genuanceerder.

Vooreerst lijkt een boek over een ziekte die tot de dood leidt erg pessimistisch. De dood heeft echter voor Anti-Climacus een paradoxaal karakter. Enerzijds is de dood het meest onmenselijke en het meest negatieve in het leven. De dood is datgene wat de mens het langst wil vermijden. Maar anderzijds stelt de auteur vast dat de dood in de christelijke traditie de deur opent tot een bestaan bij God, wat het meest hoopvolle in het leven is. Bovendien verwijst Anti-Climacus naar de laatste levensfase van een doodzieke mens. De dood, die de verlossing bij uitstek is uit de hopeloze situatie waarin de zieke zich bevindt, blijft uit.

Maar er is meer. Vraag iemand om voorbeelden te geven van ziekten die tot de dood leiden. Meer dan waarschijnlijk zal men verwijzen naar vreselijke ziekten zoals kanker of Aids. Anti-Climacus verwijst enkel naar de vertwijfeling. De ziekte tot de dood is de vertwijfeling.

Om ten volle te vatten wat er aan de hand is, moet je beseffen dat Anti-Climacus voortdurend speelt met het paradoxale karakter van concepten als ziekte, dood en vertwijfeling. Ik durf het in nietzscheaanse bewoordingen een filosofie voorbij goed en kwaad te noemen. Verval je in een traditionele negatieve connotatie van wat ziekte, vertwijfeling en dood is, dan ga je voorbij aan wat Anti-Climacus wil zeggen.

Vooraleer een poging te wagen, sta ik even stil bij de complexe definitie die Anti-Climacus van de mens geeft. De mens is een conglomeraat van verhoudingen. In eerste instantie is er de verhouding tussen lichaam en geest, maar ook tussen eindigheid en oneindigheid. Het zelf (en dus niet de geest) is de synthese van lichaam en geest, van eindigheid en oneindigheid. Maar, zo weet Anti-Climacus, het zelf is de mens die zich als synthese tot zichzelf verhoudt. Versta het zelf is slechts te begrijpen vanuit een holistisch denken. Bovendien, zo stelt Anti-Climacus, verhoudt dit zelf zich ook nog tot God. Er is dus minstens sprake van een drievoudige verhouding.

Het zelf, zo schrijft Anti-Climacus, is vrij. Dit lijkt me cruciaal om de rol van de vertwijfeling te begrijpen. Wijze mensen, zo klinkt de volkse wijsheid, stellen zichzelf in vraag. Vertwijfeling introduceert zich hier dan als een lovenswaardige eigenschap die constructief is in de identiteit van de mens, van het zelf. De wijze mens is vrij om zich tot zichzelf te verhouden, om zichzelf vanuit een helikopterperspectief te aanschouwen, met als bedoeling om te groeien. Ziehier de filosofie. Vertwijfeling wordt slechts dan een ziekte, wanneer ze de vrijheid beknot, namelijk die vrijheid die de mens ervan weerhoudt uit te groeien tot een volwaardig zelf dat zich tot God kan verhouden in een authentieke christelijke relatie.

In de proloog van ‘De ziekte tot de dood’ verwijst Anti-Climacus naar de opwekking van Lazarus uit het evangelie van Johannes. Hierin gaat Maria, de zus van Marta, Jezus tegemoet omdat haar broer dodelijk ziek is. Jezus, die in het evangelie van Johannes een goddelijk statuut geniet – wie mij ziet, ziet de Vader (Joh. 14,9)– weet uiteraard dat Lazarus zal sterven. Toch zegt hij tegen Maria: “Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden” (Joh. 11,4). Dit is geen ziekelijke, sadistische grap: de tekst wijst regelmatig op het feit dat Jezus van Lazarus houdt. Jezus reageert ook diep ontroerd wanneer hij aan het graf van Lazarus komt (Joh. 11,38).

Wat is hier aan de hand? In de geest van Anti-Climacus lijkt de tekst van Johannes een schoolvoorbeeld van het paradoxale karakter waarvan hierboven sprake. De ziekt leidt niet tot de dood, met andere woorden, de ziekte leidt niet tot een uitzichtloze hopeloosheid. Veeleer zal Lazarus’ dood leiden tot een verheven verrijzenisgeloof bij Maria, Marta en hun naasten, de verheerlijking van Jezus als de God van de levenden. Lazarus, die niet op een bovennatuurlijke wijze aan het natuurlijk levenseinde kan ontsnappen, leeft nu een dood voor die de hoop op verrijzenis belichaamt en verwerkelijkt. De vertwijfeling, die zowel bij Lazarus zelf als bij Jezus, als bij Maria en Marta, leeft, kaatst voortdurend van een levens ontkennende naar een levensbevestigende pool. De vertwijfeling is slechts te verstaan voorbij goed en kwaad. Anti-Climacus schrijft in de aanhef van ‘De ziekte tot de dood’: “Want menselijk gesproken is dood het allerlaatste, en menselijk gesproken is er maar hoop zolang er leven is. Maar christelijk beschouwd is de dood helemaal niet het allerlaatste, is ook deze maar een klein voorval binnen dat wat alles is: een eeuwig leven. En christelijk beschouwd is de dood oneindig meer hoop dan er louter menselijk gesproken is wanneer er niet alleen leven is, maar zelfs leven in zijn volste gezondheid en kracht” (Kierkegaard, 2018:20)

 

Bron: Kierkegaard, Søren (Anti-Climacus), De ziekte tot de dood, Damon: Eindhoven, 2018, 211p.

 

 

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...