Stel je voor, op een zonnige late namiddag, zet je je op een bankje om te genieten van de ondergaande zon en ongewild ben je getuige van een gesprek dat je de rest van je leven zal bijblijven. Een gesprek tussen een oude grijsaard en een jonge tiener die samen aan een graf staan en rouwen om de dood van een man, voor de tiener een vader, voor de grijsaard een zoon. In “De subjectieve waarheid, de innerlijkheid”, onderdeel van het “Afsluitend onwetenschappelijk naschrift”, vertelt Climacus over deze gebeurtenis en noemt ze de meest aangrijpende scène die hij ooit heeft meegemaakt (p.245)
De tragedie die de jongen en de oude man treffen is overweldigend. Wanneer
Climacus op een later moment voorbij het graf wandelt, lang nadat de jongen en
de grijsaard verdwenen zijn, stelt hij vast dat het om een familiegraf gaat.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn de jongen en de grijsaard elkaars enige
familie. Bovendien verlangt de grijsaard, gebogen onder de last van vele jaren,
naar het einde van zijn aardse bestaan. Wie zal er dan voor de jongen zorgen? Hoe
zal het hem vergaan, wanneer de oude man overleden is?
Aan het graf van zijn zoon heeft de oude man een duidelijke boodschap voor
de jongen: “Maar hij [de oude man] zei
ook dat er een God in de hemel was, naar wie alle vaderlijkheid in hemel en op
aarde genoemd werd, dat er één naam was waarin verlossing was, de naam Jezus Christus”.
Even later is Climacus getuige van een weeroep van de grijsaard, een
overpeinzing waar de jongen geen boodschap aan heeft maar die vooral naar zichzelf
is gericht: “Dat die troost mij tot een verschrikking moest worden, dat hij,
mijn zoon, die nu in het graf is gelegd, hem kon opgeven! Waartoe al mijn hoop,
al mijn zorg, waartoe al zijn wijsheid als nu zijn dood midden in zijn verdoling
de ziel van een gelovige in onzekerheid moet brengen aangaande zijn verlossing,
als zijn dood mijn grijze haren met verdriet ten grave leidt, als hij een
gelovige ertoe brengt de wereld in benauwdheid te verlaten, een oude man ertoe
brengt als een twijfelaar naar zekerheid te tasten en in mismoedigheid om te
zien naar degene die achterblijft” (p. 244)
De wereld waarin kleinzoon, zoon en grootvader ouder worden is volop in
verandering. Het speculatieve denken plaatst heel wat vanzelfsprekendheden,
heel wat bestaansgronden op de helling. Datgene waarin je gelooft, blijkt plots
geen maatschappelijk gedeeld geloof meer te zijn. De gemeenschap, ooit gedragen
door het geloof bestaat niet meer of heeft nog enkel een sociaal geloof. Men
zegt dat men het gelooft, maar diep vanbinnen ervaart men een existentiële
eenzaamheid. De zoon, ooit in geloof grootgebracht door de grijsaard, koos in
zijn leven een andere weg. Er blijft slechts een gapende leegte voor de
grijsaard, maar ook voor de jongeling, die nu zal moeten verder leven in eenzaamste
eenzaamheid.
Het gesprek tussen de grijsaard en de jongeling is nog niet voorbij. Midden
in de existentiële onzekerheid van het dagdagelijkse leven vraagt de oude man aan
de jongeling om een dure eed te zweren. Beloof dat je trouw blijft aan het geloof,
eertijds een vanzelfsprekendheid in het bestaan. Waarom vraagt hij die eed?
Climacus wil de lezer laten aanvoelen wat het betekent om midden in een
steeds sneller evoluerende cultuur existentieel eenzaam te worden. Zijn verhaal
hoeft zich niet te beperken tot het christelijke geloof. Toegegeven, Nietzsche
wijdt een belangrijk deel van zijn filosofie aan de gapende leegte die de dode
christelijke God achterlaat, maar het gaat vandaag over veel meer. Mensen
hebben zekerheden nodig, verhalen die hen doen geloven dat er zoiets bestaat
als zin in het leven. Verhalen die misschien onwaar klinken in het licht van de
bevindingen van de positieve wetenschappen, maar die erg waar zijn als het gaat
om de zoektocht naar existentiële geborgenheid. De roep van de oude man om het
geloof niet te verliezen, kan wat mij betreft vertaald worden in de vraag om je
op geregelde tijdstippen af te vragen wie je wil zijn in het leven, hoe je in
het leven wil staan en wat het allemaal te betekenen heeft. Als je hieraan
verzaakt, riskeer je terecht te komen in de gapende leegte en zal slechts de
dolle mens van Nietzsche je kunnen wijzen op je levensbeschouwelijk deficit.
Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “De subjectieve waarheid, de innerlijkheid”, in Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Damon: Eindhoven, 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten