zaterdag 27 maart 2021

Over de ware liefde die niet kan bedrogen worden

 

Echte liefde, aldus Kierkegaard, is opbouwend en gefundeerd in God. Bijgevolg, zo stelt hij in ‘Wat de liefde doet’, kan echte liefde onmogelijk bedrogen worden. Meer nog, de waarachtig liefdevolle mens kan eveneens niet bedrogen worden. Deze op het eerste gezicht erg naïeve veronderstelling is bij nader inzicht erg hoopvol en opbouwend.

Ware liefde is geworteld in God. Om tot dit inzicht te komen, baseert Kierkegaard zich op het overbekende Hooglied van de liefde, te vinden in de eerste brief van Paulus aan de christenen van Korinthe. De tekst opent met de zin: ‘Al spreek ik met de tongen van engelen en mensen: als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal…’ (1. Kor. 13,1) . Een schelle cimbaal klinkt niet harmonieus samen met andere muziekinstrumenten. Zonder dat de cimbaal geënt is in een muzikaal geheel, zonder dat ze standvastig is, klinkt ze op zijn minst gezegd storend. Als je een cimbaal uit je handen laat vallen, klettert ze tegen de grond. De cimbaal moet geworteld zijn in een liefde die opbouwt, die stapje voor stapje meer volwassen wordt, die het fundament van zin kan uitmaken.

Paulus vervolgt: ‘De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in.  Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan.  Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid.  Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij.  De liefde vergaat nimmer’ (1. Kor. 13,4-8). Het is deze tekst die aan de basis ligt van Kierkegaards controversiële overtuiging dat de ware liefdevolle mens onmogelijk kan bedrogen worden. Laat ik zijn stelling aanschouwelijk maken met een voorbeeld.

Een leraar geeft een belangrijke taak op tegen een welbepaalde deadline. Het is de bedoeling dat de leerlingen de taken zelfstandig maken en niet in onderling overleg. Een leerling levert de taak te laat in. Hiervoor heeft hij op het eerste gezicht een valabel excuus. Bovendien is hij niet de enige die te laat is. In een tweede groep is er eveneens een leerling die zich niet aan de uiterste inleverdatum hield. Verschillende mogelijke scenario’s doemen op. In eerste instantie is het perfect mogelijk dat een belangrijk deel van de leerlingen die wel op tijd waren, zaken hebben doorgesluisd naar mekaar. De leerlingen die te laat zijn kunnen eveneens een excuus verzinnen. Het zou kunnen dat er in de klas maar één leerling was die echt zelfstandig heeft gewerkt. En zo zijn er talloze varianten van situaties waarbij de leerkracht voor de gek werd gehouden.

Nu stelt Kierkegaard onomwonden dat de liefdevolle leerkracht niet kan bedrogen worden. Zelfs wanneer alle scenario’s die hierboven werden beschreven waarbij de leerkracht echt wel voor de gek is gehouden, zouden plaats vinden, dan nog, zo stelt de Deense filosoof, kan de leerkracht niet bedrogen worden. Dit heeft te maken met twee belangrijke filosofische veronderstellingen. Ten eerste beschikt de liefdevolle leerkracht over een hoopvolle ingesteldheid. Hij aanziet de medemens als goed, eerlijk en waarachtig. De medemens zal, in Socratische termen, het goede doen, wanneer hij het goede kent (i.e. een existentieel kennen). Dit mensbeeld wordt in hoger beschreven voorbeeld bevestigd in die ene leerling die de taak correct uitvoerde. Dus, en dit is cruciaal, de ziel van de leraar is niet besmet met een achterdochtig, pessimistisch en dus niet liefdevol mensbeeld. Hij gaat er immers vanuit dat de leerling juist zal handelen. Het negatieve, het onwaarachtige, het bedrog en het listige bevinden zich bij de leerling die niet eerlijk is, dus in casu, bij de andere mens.  

Nog steeds kan je Kierkegaard beschuldigen van naïviteit, zeker wanneer het woord de ronde gaat dat de leerkracht in kwestie snel een laatkomer gelooft. Je moet consequent zijn, zo klinkt het, te laat, om welke reden ook, betekent 20% minder punten op het totaal. Stel je nu eens voor dat de leerling oprecht zou zijn geweest in zijn excuus, en dat, omwille van overmacht, de vooropgestelde deadline echt niet kon gehaald worden. Stel bovendien dat de leerkracht, omwille van dura lex, sed lex, consequent 20% minder punten toekent en bovendien ervan overtuigd is dat leerling oprecht is in zijn excuus (de leerkracht houdt zich aan de regels, en die gelden voor iedereen). Wat zou dit dan betekenen? Het betekent voor de leerling dat hij zich in het vervolg niet meer oprecht en waarachtig hoeft te gedragen, want dat levert niets op. Bij een volgende gelegenheid, kopieert hij de taak van een ander, verandert hier en daar een zin en levert op tijd in. Geen puntenverlies, iedereen tevreden. En onze brave, consequente leerkracht dan, die tegen zijn aanvoelen in, want hij weet dat de leerling oprecht is, toch het regeltje volgt en toch de punten in mindering brengt? Wel, zo zou men in de lijn van Kierkegaard kunnen stellen, die leerkracht doet afbreuk aan zijn liefdevolle ziel. Hij slaagt er niet in, uit ware liefde, de regel te laten voor wat hij is en de leerling te geloven,  en dit uit angst om niet meer ernstig genomen te worden. Welnu, angst en slaafse onderwerping aan de regel, vormen een gif voor de liefdevolle ziel en een belangrijke aantasting van het mensbeeld. 

Keren we terug naar Paulus: ‘De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in (de leraar houdt zich niet bezig met het overdenken van allerlei scenario’s waarin de leerlingen hem bedriegen).  Zij geeft niet om de schone schijn (de leerkracht ligt er niet wakker van dat sommige leerlingen denken dat hij eenvoudig voor de gek te houden is), zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan (de leerkracht focust op wat echt belangrijk is. Wraak is niet aan de orde).  Zij verheugt zich niet over onrecht (er is geen zelfgenoegzaamheid nu de leerling gestraft wordt), maar vindt haar vreugde in de waarheid (de overtuiging dat de liefde het belangrijkste is, het hoopvolle mensbeeld, God). 

Er ontbreekt nog een laatste schakel in de redenering. Ik verwees er al naar in de hoger beschreven toepassing op het Hooglied: de liefde verheugt zich in God. God, het eeuwige, het overkoepelende, vormt, zo stelt Kierkegaard, de garantie dat de leerkracht, die zich misschien in aardse termen gruwelijk heeft laten bedriegen, in het overkoepelende, eeuwige verhaal van Gods droom niet kan bedrogen worden. Hij kan niet bedrogen worden, omdat zijn liefdevolle instelling onderdeel is van het Rijk Gods waarin de liefde het allerhoogste is. Luister even mee naar het prachtige einde van het Hooglied: ‘Nu echter blijven geloof, hoop en liefde, de grote drie; maar de liefde is de grootste’ (1. Kor. 13,13). De leerkracht gelooft in de waarachtigheid van de medemens. Dit geloof draagt hij via de liefde uit, op zoveel mogelijk momenten van zijn leven (niemand is perfect uiteraard). Maar dit alles staat onder de auspiciën van een goddelijke liefde die nooit vergaat en die de garantie is dat het levensproject van de leraar ertoe doet en nooit verloren kan gaan. De liefde is immers altijd en overal de grootste, omdat ze de beste en meest nauwkeurige benadering vormt van het Rijk Gods.

Graag sluit ik af door te zeggen dat het voorbeeld van de leerkracht louter om pedagogische redenen werd ingevoerd. Ik maak hier geen enkele vooronderstelling naar de ingesteldheid van leerkrachten of leerlingen toe (je moet natuurlijk niet iedereen, altijd zomaar geloven 😀 ). Het had evengoed een ander voorbeeld kunnen zijn. Maar, en dat is waar, voorbeelden kennen hun tekorten en hiaten. Het is daarom dat de beroemde filosoof Immanuel Kant naar eigen zeggen zo weinig mogelijk voorbeelden heeft gebruikt in zijn eerste Kritiek. Het boek zou gewoon te dik geworden zijn (Kants fijne humor, natuurlijk). Wat er ook van zij, Kierkegaard breekt hier een lans voor een hoopvolle, maar vooral ook liefdevolle ingesteldheid. Voor een liefde met eeuwigheidswaarde. Een liefde als antidotum voor de achterdocht en vooral voor het gebrek aan existentieel vertrouwen waaronder zovelen gebukt gaan. De liefde, zo stelt Paulus, vergaat nimmer, en het is juist omwille van die reden dat de waarachtig liefdevolle mens, nooit kan bedrogen worden.


Bron: Kierkegaard, Soren, ‘Wat de liefde doet’, Damon, vertaling en verklarende noten Lineke Buijs en Andries Visser, met een nawoord van Udo Doedens en Pieter Vos, tweede druk (eerste druk 2007), 2011, 480p.

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...