In Kierkegaards Stadia op de levensweg plaatst een niet bij naam genoemd gehuwd man een essay over het huwelijk waarin hij de stelling vooropstelt dat het huwelijk de synthese is tussen verliefdheid en besluit (p.119). Dit lijkt op het eerste gezicht niet echt revolutionair te zijn. Verliefdheid is het spontane, het onaangekondigde en het speelse. De verliefdheid tast af, zoekt een weg en laat zich vinden. Het besluit om samen verder te gaan in het leven is onderdeel van een meer rationele overweging (maar is natuurlijk niet volstrekt rationeel), waarbij er bijvoorbeeld wordt nagedacht wat een toekomst samen kan inhouden en welke consequenties een verregaand engagement als het huwelijk kan inhouden.
Volgens de gehuwde man is het huwelijk het hoogste ideaal. In vergelijking
met huwelijk zijn verre wereldreizen slechts een matige onderneming. En
inderdaad, de wereldreis, hoe avontuurlijk ook, is slechts een tijdelijk
gegeven, terwijl het huwelijk een engagement is dat minstens de bedoeling heeft
om een leven lang stand te houden. De beslissing om te huwen is dan ook volgens
de gehuwde man een ethische beslissing. De verleiding is groot om in strikt hiërarchische
termen over dit alles te denken. De verliefdheid zou dan een eerste
onvolmaakte, weliswaar noodzakelijke fase zijn vooraleer het ethische stadium
aanbreekt waarin het huwelijk als engagement zich aandient. Dit is echter niet volledig
wat de gehuwde man beweert. Hij vertelt immers het verhaal van een jonge man
die, vergelijkbaar met een vroegrijp kind, het erotische stadium overslaat en
rechtstreeks de verbintenis aangaat van een huwelijk. Hiervoor betaalt de jonge
man echter de prijs van een sterk verlies. Zo sterk zelfs, dat dit verlies in
staat is een hypotheek op de toekomst te leggen.
Al snel in zijn betoog spreekt de gehuwde man over God, iets wat verre van
evident is in onze cultuur. Ik citeer hem uitgebreid: “De opgave is ook niet
gemakkelijk, te weten God te denken als God des geestes en Hem dan op zo’n
manier ‘mee in het huwelijk in te denken’ dat de gedachte niet een inleiding
van zo algemene aard wordt dat ze in het geheel niet inleidt, en dat de
voorstelling niet dermate geestelijk wordt dat ze onmiddellijk weer uitleidt”
(p. 109). Ik doe in wat volgt een poging tot interpretatie.
Er is een merkwaardige paradox in een christelijk huwelijk. Twee mensen beleven
een intieme geestelijke en lichamelijke verhouding, zo intiem dat ze uniek is.
Die verhouding geeft aanleiding tot een levenslang engagement dat gestalte
geeft aan die unieke ervaring die de liefde is. Maar toch speelt God mee,
als in een soort triumviraat. De intieme
verhouding tussen twee mensen lijkt plots een driehoeksverhouding te zijn
tussen twee mensen en God. Dit doet me denken aan wat Nietzsche ergens schertsend
schrijft over een oude vrouw die de gedachte poneert dat God alles ziet. Een
wansmakelijke en onfatsoenlijke gedachte, zo besluit de vrouw. Maar toch, de paradox
bestaat. De gehuwde man stelt vast dat het samen denken van enerzijds een
unieke liefdesverhouding tussen twee mensen en anderzijds diezelfde verhouding
in een triumviraat te plaatsen met God een moeilijke oefening is, die weliswaar
voor een christen niet te vermijden is.
Wat is de oplossing? Wel, je zou God kunnen vergeestelijken, zodanig zelfs
dat zijn persoon-zijn oplost in een soort ether. Dan wordt God eerder
onpersoonlijk en wordt de unieke verhouding tussen twee mensen overgoten door onpersoonlijke
liefde. Dit is zeker geen stap terug, in tegendeel. Ziehier wat mensen bindt,
ongeacht de levensbeschouwing. De prijs die betaald wordt is dat God zijn
persoon-zijn verliest, en laat nu net dat een kernpunt van de christelijke
overtuiging zijn. Christenen bidden tot iemand, en die iemand toont zich als
Vader, Zoon en Heilige Geest. Een totale vergeestelijking van God brengt het
gevaar met zich mee dat die God als God overbodig wordt, vermits God kan
vervangen worden door iets onpersoonlijks als DE liefde. Gevolg is dat God meteen
terug uit het triumviraat verdwijnt en de paradox eveneens.
Ik sluit af met nog een interessant citaat. Het spreekt voor zich dat die
intieme geestelijke ervaring die de liefde tussen gehuwden wel degelijk is,
vaak gepaard gaat met een lichamelijke, erotische beleving. Men hoeft niet
preuts te zijn. Het erotische in een relatie kent intimiteit, uniciteit,
speelsheid en avontuur. Wat een onpasselijke gedachte dat God ook dan weer zijn
neus tussen steekt. De gehuwde man schrijft: “Het heidendom en de
onmiddellijkheid denken God niet als Geest; maar zodra men dat wel doet is de
moeilijkheid deze, de bepalingen die in het erotische vervat zitten zo te
kunnen bewaren dat het geestelijke het niet verzengt en verteert, maar erin kan
branden zonder het te verteren” (p.109).
Het lijkt met duidelijk dat de paradox eerder de bouwsteen dan wel de
uitzondering is in het menselijk bestaan. De gehuwde man gebruikt hier de beeldspraak
die ook in het boek Exodus naar voor komt, wanneer Mozes Jahwe in de brandende
struik ontmoet (Exodus 3,2). Het is voor de gehuwde man en voor zovele andere
filosofen duidelijk dat de paradox eerder gekoesterd dan wel gevreesd dient te worden.
Bron:
Søren Aabye Kierkegaard, Een gehuwd man, “Allerlei over het huwelijk tegen
bedenkingen”, in Stadia op de levensweg, Damon: s.l., 2014, 653p.