maandag 12 juli 2021

Kierkegaard en The Leap of Faith

 "The Leap of Faith”, vrij vertaald als de geloofssprong is, aldus M. Jamie Ferreira, een cruciale notie in Kierkegaards filosofie. Hoewel Kierkegaard deze terminologie nooit gebruikt, is er in zijn werk vaak sprake van een sprong. Deze sprong in het geloof markeert het moment waarop een specifieke inhoud overgaat tot een geloofsinhoud, iets wat je gelooft in religieuze termen. Ferreira verdedigt de stelling dat deze geloofssprong bij Kierkegaard kan worden gevat in de notie van Gestált of perspectief. Dit doet onvermijdelijk denken aan de gestaltpsychologie die u de typische tekeningen presenteert die op uiteenlopende wijze kunnen worden geïnterpreteerd. Zo is er de bekende tekening die u zowel een jonge als een oude vrouw toont. Het is echter onmogelijk om de beide vrouwen tegelijk te zien. Op die manier zorgt de geloofssprong voor een verandering van Gestált of vorm. In wat volgt verduidelijk ik de manier waarop deze visie op geloof tot stand komt.

Ergens vindt er in de menselijke geest een overgang plaats tussen niet-geloven en geloven. De vraag is wat deze overgang mogelijk maakt. Er zijn twee uitersten. Ten eerste kan de overgang op een natuurlijke en onvermijdelijke manier plaatsvinden. Je kan dit in hegeliaanse termen vatten. Veronderstel dat je een bad ijskoud water aanlengt met warm water. Onvermijdelijk zal de temperatuur van het water geleidelijk toenemen naarmate er meer warm water wordt toegevoegd. De these is koude, de antithese is warm en de synthese is lauw. Het is wellicht niet wenselijk om een bad te nemen in ijskoud water, noch is het mogelijk om in heet water te baden. Het lauwe water maakt baden mogelijk, wat een stijging betekent in de kwaliteit van het water voor de mens: het water is nu bruikbaar geworden. Als het proces van geloven zo wordt opgevat bestaat het gevaar dat de mens volstrekt passief is. Er is geen wilsact die aan de basis van het geloven ligt. Je kan immers niet bewust beslissen om vanaf nu iets te geloven of niet meer te geloven. Natuurlijk leunt deze visie aan bij een gevoelsmatige opvatting van geloven, waarbij mensen voelen wat ze voelen en claimen niet volledig verantwoordelijk te zijn voor wat ze voelen. Laten we tenslotte ook niet vergeten dat Kierkegaard gelezen wordt als een belangrijk criticus van Hegel. Een theorie met een hegeliaans parfum zou dan wel eens zwaar op de korrel kunnen genomen worden door de filosoof uit Kopenhagen.

Het andere uiterste lijkt me vandaag contra-intuïtief. Geloven is dan het resultaat van een door en door rationeel proces, van een bewuste wilsact. Hierbij beslis je om iets te al dan niet te geloven. Natuurlijk spelen rationele overwegingen mee in het proces dat leidt tot geloven, maar bij velen heerst toch de idee dat geloven een natuurlijk proces is dat emotioneel geladen is. Bovendien speelt de culturele en temporele inbedding een rol in dat proces.

De theorie van de Gestált tracht beide uitersten samen te laten bestaan (hopelijk voor Kierkegaard komt niemand met het voorstel om net dat als hegeliaans te bestempelen). Belangrijk is dat de geloofssprong bij Kierkegaard wordt opgevat als loslaten. Vergeet niet dat het in deze gaat over het geloof in God. En inderdaad, geloven in iemand, in dit geval in God, betekent natuurlijk ook een stukje van jezelf loslaten in een sprong in het onbekende. Volgens Kierkegaard vindt de geloofssprong plaats nadat er zich in de kandidaat gelovige een passie heeft opgebouwd. Het is hierbij niet de bedoeling om passie als synoniem van gevoel te lezen. Doe je dat wel, dan val je snel terug in het eerste uiterste. Veeleer gaat het over het opbouwen van een passie die gevoed wordt door een totaalpakket van aspecten: rationele overwegingen, irrationele principes, culturele en temporele zaken. Weet dat emoties en gevoelens, maar ook de wilsact in het rijtje thuishoren. Nadat de passies een hoogtepunt hebben bereikt, vindt een soort doorslag plaats die de overgang inluidt tussen niet geloven en geloven. Deze doorslag ontstaat in een proces van loslaten, van niet meer vastklampen aan, van overgave aan dat wat je gelooft. In het geval van het geloof in God, zal de gelovige ook aan God een belangrijke rol toedichten. Zo kan het geloof immers worden opgevat als een genade, i.e. een geschenk.

Ik onthoud hierbij twee zaken. Het is interessant om geloven als Gestált of perspectief te zien. Je ziet de werkelijkheid als gelovige. Merk hierbij op dat de werkelijkheid opgevat als een goddelijk gegeven, vertrekt vanuit het geloof en niet omgekeerd. De wereld als door God geschapen te zien, veronderstelt geloof. Bovendien zal een ander mens in de voornoemde tekening de oude vrouw zien, terwijl jij de jonge vrouw ziet. De gelovige en niet-gelovige kijken naar de wereld die zich enkel en alleen in een specifiek perspectief toont. Dit voert uiteraard tot de eeuwenoude filosofische discussie of er al dan niet een wereld bestaat, los van de perspectieven, en zo ja, hoe die wereld er dan zou uitzien. Ten tweede wordt geloven hier een proces dat zowel rationaliteit als irrationaliteit herbergt. De kritiek dat geloven in iets volstrekt irrationeel zou zijn, snijdt dan geen hout meer. Geloven is een complex gegeven dat het resultaat is van verschillende, uiteenlopende menselijke aspecten die zowel rationeel als irrationeel zijn.

Bron: M. Jamie Ferreira, “Fait hand the Kierkegaardian Leap”, in The Cambridge Companion to Kierkegaard, edited by Alastair Hannay and Gordon D. Marino, Cambridge University Press: Cambridge, 8the printing (first published 1998), 2007, p.207-234

De afbeelding van de vrouw staat op heel wat sites. Ik kon niet achterhalen wie de oorspronkelijk tekening heeft gemaakt. Zie o.a. https://www.psyblog.nl/2011/04/08/ambigue-figuren/



woensdag 7 juli 2021

Het absolute en de mens: Johannes de silentio over de paradox van het geloof

Verschillende filosofen zoals Nietzsche en Kierkegaard stellen het paradoxale karakter van het leven op de voorgrond. Een mensenleven is geen coherent, logisch opgebouwd gegeven maar eerder voorwerp van paradoxale gevoelens en gebeurtenissen. In “Vrees en beven” schrijft Johannes de silentio, pseudoniem van Kierkegaard, in Problema II het volgende:

“De paradox van het geloof is dus deze dat de enkeling hoger is dan het algemene, dat de enkeling, om aan een nu nog slechts zelden gebruikt dogmatisch onderscheid te herinneren, zijn verhouding tot het algemene bepaalt door zijn verhouding tot het absolute en niet zijn verhouding tot het absolute door zijn verhouding tot het algemene. De paradox kan ook zo worden uitgedrukt, dat er een absolute plicht tegenover God bestaat” (p. 75).

Ik doe een poging tot analyse. Vooreerst wijst Johannes de silentio erop dat de mens een verhouding is. Hij/Zij verhoudt zich volgens het vorige citaat tot het algemene en tot het absolute. Het algemene is de werkelijkheid zoals ze zich aandient. Deze werkelijkheid is onaf en onvolmaakt. Dit in tegenstelling tot het absolute dat de werkelijkheid omvat maar er niet mee samenvalt omdat het de werkelijkheid overstijgt. Dit absolute kent een volmaakt karakter. God en het absolute vallen niet samen, vermits God in het joods-christelijke denken maar ook in de islam een persoonlijke God is waarmee je een persoonlijke relatie kan aangaan. Dat kan je niet met het absolute.

Nu stelt Johannes de silentio dat de mens zijn verhouding tot het algemene bepaalt door zijn verhouding tot het absolute. Dit betekent dat de verhouding tot het absolute prioritair is. Het is een eerste verhouding, een beginsel. Het absolute, zo eindigt het citaat, kenmerkt eveneens de relatie met God als absolute plicht. Wat betekent dit in mensentaal? Wel, de relatie tot God is primair en prioritair ten opzichte van de relatie met de werkelijkheid. In eerste instantie, als een beginsel, verhoudt de individuele mens zich tot God. Omdat God volmaakt is, ook, maar niet uitsluitend, op ethisch vlak, dient die relatie de vorm te krijgen van een absolute plicht. Dit om twee redenen. Ten eerste is het onmogelijk voor de mens om door het leven te gaan zonder die relatie met God. Ten tweede ontleent de mens zijn/haar ethische constitutie aan de relatie tot God.

Het lijkt me belangrijk om erop te wijzen dat Johannes de silentio in eerste instantie de relatie tussen mens en het absolute benadrukt. Ik vermoed dat hij inziet dat de absolute plicht ten opzichte van God slechts mogelijk is vanuit het geloof. Vermits dit geloof niet door iedereen gedeeld wordt, blijft de relatie tot het absolute over als de beste benadering van de relatie tot God. De atheïst zal uiteraard ook een volwaardig ethisch kader kunnen bezitten (zou Johannes dit onderschrijven?) dat verschilt met dat van de gelovige, omdat de gelovige dit ethisch kader beleeft vanuit een relatie met God.

Ik keer nu even terug naar het begin van het citaat. Daarin zegt Johannes de silentio dat de paradox van het geloof erin bestaat dat de enkeling hoger is dan het algemene. Ik verwijs hier graag naar de originele Star Trek-films met William Shatner als Kirk en Leonard Nimoy als Spock. Kirk en Spock discussiëren regelmatig over de vraag of de noden van de enkeling opwegen tegen de noden van de velen. Volgens Spock is het logisch dat de noden van de velen opwegen tegenover de noden van de enkeling. Toch zal de bemanning van de USS Enterprise ervoor kiezen om alles op het spel te zetten in een reddingsoperatie om Spock te bevrijden uit de klauwen van de dood. Onlogisch, aldus Spock, maar…wat blijkt, erg wenselijk. De paradox bestaat erin dat de radicale keuze voor de enkeling Spock, de bemanning van de Enterprise ten goede komt. Door die radicale keuze wordt immers hun vriendschapsband versterkt en bevestigd.

In de Bijbel is er voor de mens een verbod op het tellen van het volk. De mens mag het volk niet tellen. Enkel God mag zijn volk tellen. Volgens wijlen rabbi Jonathan Sacks heeft dit te maken met een psychologische beperking van de mens. Mensen zijn immers slechts in staat tot een intieme relatie met enkelen. God kan elk mens beminnen al was het de enige, de ultieme en de laatste mens. Met andere woorden de enkeling overstijgt het algemene, omdat in de unieke relatie tot die enkeling het engagement naar het algemene duidelijk wordt. In het niet-aflatend engagement van een ouder ten opzichte van zijn/haar kind, toont die ouder het karakter van de samenleving waarin zij/hij wenst te leven. De ouder zal niet in staat zijn hetzelfde engagement te tonen ten opzichte van ieder ander mens die zijn/haar levensweg kruist, maar in het engagement naar die ene persoon toe (het kind), toont zich de kleur van het hart. Levinas spreekt hier van de oneindigheid in de relatie tot de ander (= mens), waardoor de relatie tot de Ander (=God) duidelijk wordt.

Bron: Søren Aabye Kierkegaard, Johannes de silentio, Vrees en beven,  Damon, 2014,  169p.

 

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...