vrijdag 29 juli 2022

De verhouding tot het absolute

 Dat religie en levensbeschouwing vandaag tot de privésfeer behoren (of verbannen zijn), lijkt een open deur intrappen. Een en ander hangt uiteraard af van de wijze waarop je religie definieert. Religie zou afgeleid zijn van het Latijnse religare (al betwisten sommige filologen de oorspronkelijkheid van dit werkwoord), wat samenbinden of verbinden betekent. In termen van Climacus zou ik religie definiëren als datgene waarmee een mens in verhouding treedt tot het absolute, versta tot het fundamentele in het leven. Hiermee verschuift de vraag, natuurlijk. Wat is dat fundamentele? De ondertitel van Nietzshes merkwaardige autobiografie luidt: “hoe iemand wordt, wie hij is”. Religie zou dan kunnen wijzen op het proces dat leidt tot de persoonlijke identiteitsvorming, al dan niet in relatie tot het absolute (God?). Opnieuw een verschuiving van de vraag: hoe komt iemand tot die persoonlijke identiteitsvorming? (Critici kunnen mij terecht een te open definitie van religie verwijten - death by a thousand qualifications - alles is religie, of toch niet?) Het lijkt me veilig aan te nemen dat de buitenwereld hierbij een fundamentele rol speelt. Rabbi Jonathan Sacks wijst erop dat mensen hun individuele genen doorgeven, maar als groep verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van bindende verhalen, wellicht ook van morele waarden en kaders. 


De vraag waarmee Climacus worstelt is de aard van de verhouding tot het absolute. Voor ik de probleemstelling verder toelicht, wijs ik erop dat het absolute door Climacus verstaan wordt als de eeuwige zaligheid (p.396). De verhouding tot het absolute doel (telos ( τέλος )) heeft een andere aard dan de verhouding tot de relatieve doelen. Climacus legt dit uit met het voorbeeld van geliefden. Veronderstel dat een koppel een weekje samen op reis gaat. Op het einde van de week leeft toch bij hen het gevoel dat ze niet echt tijd voor elkaar hebben gehad, ongeacht het feit dat ze een hele week samen op reis zijn gegaan. De beleving van de verhouding met elkaar, waar beiden zo naar hunkerden, werd bemoeilijkt of misschien wel onmogelijk gemaakt omdat andere beslommeringen de aandacht voortdurend opeisten (p. 417). Er waren misschien problemen met de vlucht, het hotel. Dan belden de kinderen weer, vervolgens werd één van beiden ziek, enz. Misschien zou het beter geweest zijn indien ze niet op reis zouden zijn gegaan, maar gewoon thuis ongestoord één dag samen zouden hebben doorgebracht. De ene dag die ze samen doorbrachten, bood hen dan de gelegenheid om echt stil te staan bij de verhouding die ze hebben. Het samenzijn kan hen dan de energie geven om opnieuw de dagelijkse beslommeringen het hoofd te bieden. Maar, in dit ligt nu net het verschil met de verhouding tot het absolute, aldus Climacus: “Twee getrouwde mensen verhouding zich namelijk relatief tot elkaar. En daarom is daar niets tegen dat ze een dag hebben dat ze er echt voor elkaar zijn. Maar je nu en dan een keer tot je absolute telos verhouden is je relatief tot je absolute telos verhouden. Je relatief verhouden tot je absolute telos daarentegen is je verhouden tot een relatief telos, want het zich verhouden is het beslissende. En dus is de opgave je verhouding tot het absolute telos zo in te oefenen dat je het voortdurend bij je hebt terwijl je in je relatieve doeleinden van je existentie verkeert” (p. 417). 


De verhouding tot het absolute is dus het resultaat van een niet-aflatend innerlijk proces dat zich niet voltrekt in een specifieke plaats of tijd (misschien is het boventijds): “[...] het gaat erom alles absoluut te wagen, alles absoluut in te zetten, het hoogste telos absoluut te begeren”. Een tijdje geleden zag ik op YouTube een korte video waarin rabbi Twerski vertelt over een jonge herder die de synagoge betreedt. De jonge herder kent de vooropgestelde gebeden niet en ziet geen andere oplossing dan een fluitje te nemen en hierop te beginnen spelen. Geschokt door het fluitspel, eisen de bezoekers van de synagoge dat de jonge herder vertrekt. De aanwezige rabbijn houdt hen tegen door het publiek erop te wijzen dat de jonge herder “the doors of prayer” heeft geopend, omdat hij een diep verlangen had met God in contact te treden. Gebed, zo stelt Twerski, is het diepe verlangen om met God in contact te treden. 


Het heidendom heeft echter nagelaten om zich volledig over te geven in de verhouding tot het absolute, zo stelt Climacus. Het middeleeuwse kloosterleven heeft zich dan weer in een ander opzicht vergist (p. 414). Het volkomen terugtrekken uit de wereldse samenleving staat immers niet garant voor een absolute overgave in de verhouding tot het absolute. Omdat religieuzen te veel bezig zijn met zaken waarmee ze enkel in relatieve zin in verhouding kunnen treden, versta de verplichtingen van het kloosterleven, doen ze in feite net hetzelfde dan wat buiten de kloostermuren gebeurt. Ook de monnik zal, net zoals het voornoemde verliefd koppel, een tijd buiten de tijd moeten vinden wil hij een absolute relatie uitbouwen tot het absolute. Climacus stelt ook vast dat onze tijd, versta zijn tijd in de 19de eeuw, een vermenging inhoudt van de fouten van het heidendom met de fouten van het klooster ideaal.  


Climacus schrijft: “Maar je kunt niet zeggen dat de verhouding tot het absolute telos zich in de relatieve doelen uitput, want de absolute verhouding kan eisen dat je al die andere doelen verzaakt. Daarentegen kan iemand die zich tot het absolute telos verhoudt zich heel goed in de relatieve bevinden, juist om verzakend de absolute verhouding in te oefenenen [...] Ja, dan is het zijn [ieder individu] opgave existerend uit te drukken dat hij steeds de absolute gerichtheid op het absolute telos heeft, het absolute respect [...] En dit moet hij existerend tot uitdrukking brengen, want pathos in woorden is esthetisch pathos” (mijn cursivering) (p. 414-415).


Ik probeer een en ander te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld. Veronderstel dat iemand een drukke agenda heeft. Naast de verplichtingen die het gezinsleven met zich meebrengt, is er ook de drukke en veeleisende job en het scala aan nevenactiviteiten. Met dit alles staat het individu in een relatieve verhouding. Het gezinsleven kan om een of andere reden veranderen of zelfs stoppen, hij kan zijn job verliezen of van hobby veranderen. Kortom, de tijd en de omstandigheden bepalen de relativiteit van de verhoudingen. Maar datzelfde individu wordt met de nooit-aflatende opdracht tot zelfrealisatie geconfronteerd. Die zelfrealisatie zal zich in de woorden van Climacus uiten in het steeds opnieuw beleven van de verhouding met het absolute telos (in casu van Climacus is dat de eeuwige zaligheid, maar ik trek de redenering misschien onterecht, maar ik denk het niet, open tot zelfrealisatie en uitbouw van persoonlijke en collectieve, fundamentele identiteit - merk mijn cursivering van het woordje “steeds” op in het vorige citaat van Climacus). Die verhouding met het absolute telos kan slechts boventijds worden gerealiseerd, in de zin dat deze opdracht een soort schaduw is die heel je leven aanwezig blijft. Tot je laatste adem zal die opdracht zich aandienen, steeds moet je blijven werken aan de uitbouw van de relatie tot het absolute telos. Het heeft daarbij geen zin om je af en toe letterlijk terug te trekken uit het leven, omdat de plaats en tijd waarin je in retraite gaat ook in relatieve verhouding staan tot wie jij bent. Denk aan het verhaal van het verliefde stel dat zoekt naar “tijd” voor elkaar. Let op, ik beweer niet dat het af en toe terugtrekken uit de ratrace van het bestaan zinloos zou zijn, integendeel zelfs. Belangrijk is echter, en dat leren we van Climacus, dat dit terugtrekken uit de ratrace gebeurt met de juiste verwachtingen. Zo’n retraite kan wel degelijk heilzaam zijn, maar blijft slechts een puzzelstukje in de opbouw en beleving van de absolute verhouding tot het absolute telos, versta, de retraite vormt slechts een hulpmiddel, naast al de anderen in de opbouw van je fundamentele identiteit. 


Op welke manier kunnen de verhouding tot het relatieve telos en het absolute telos samen bestaan. Hierover schrijft Climacus: “Tja, het gaat zo toe dat de opgave erin bestaat de absolute verhouding tot het absolute telos in te oefenen en wel zo dat het individu ernaar streeft dit maximum te bereiken: zich tegelijk tot zijn absolute telos en tot het relatieve te verhouden. Niet door die twee te mediëren, maar door zich absoluut tot zijn absolute telos en relatief tot het relatieve te verhouden. Laatstgenoemde verhouding behoort aan de wereld toe, eerstgenoemde aan het individu zelf” (p. 416)


Ik begon deze bijdrage met de bewering dat de religieuze beleving in onze (liberale) samenleving tot de privésfeer behoort. Dat is ook de vaststelling van politiek filosoof Francis Fukuyama in zijn boek over het liberalisme (Fukuyama, 2022). Ongeacht de vraag of dit werkelijk zo is in alle aspecten van de religie en voor alle religies en levensbeschouwingen in onze samenleving, denk ik dat de verschuiving van de religie naar de privésfeer misschien kan helpen in de uitbouw van de absolute verhouding tot het absolute telos. De randgegevens van de religie of levensbeschouwing staan immers slechts in relatieve verhouding tot het individu. Het voordeel van deze visie is dat de gelovige terdege beseft dat het in alles te maken heeft met de verhouding tot het absolute en niet met de verhouding tot instituten en bijhorende rituelen. Het nadeel is echter dat formele aspecten van de religie of levensbeschouwing hiermee volkomen kunnen worden weg gerelativeerd, wat misschien betekent dat het kind met het badwater dreigt weggegooid te worden.



Fukuyama, Francis, Het liberalisme en zijn schaduwzijden. Verdediging van een klassiek ideaal, Antwerpen-Amsterdam: Atlas Contact, 2022

Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus,  Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...