woensdag 23 augustus 2023

Tussen gedachte en beleving

 Johannes Climacus schrijft in het Afsluitend Onwetenschappelijk naschrift het volgende: “Het ethische en het ethisch-religieuze zijn in hun abstracte algemeenheid zo snel gezegd en zo verschrikkelijk gemakkelijk te begrijpen. In de concretie van de dagelijkse praktijk is het praten erover zo langzaam en de uitvoering zo ontzettend moeilijk” (p. 490). In wat volgt zal ik deze passage toelichten.


Voornoemd citaat komt uit een lange overweging die Climacus maakt over het belang van de preek in de zondagsmis en de rol die de dominee daarin speelt. Op het eerste gezicht lijkt dit vandaag voor velen onder ons niet relevant. Waar het Climacus in deze om te doen is, is het onderscheid tussen het ideaal waarvoor men  leeft en de toepassing van dit ideaal in het dagelijks leven. Het betoog van Climacus aanziet de misviering en de preek van de dominee als een wekelijkse retraite uit de dagelijkse beslommeringen. Je mag dit idee niet onderschatten. Mensen hebben bijtijds nood aan herbronning. Dit idee speelt onder andere een belangrijke rol in het denken van Levinas dat een hoogstaand ethisch ideaal voorstelt. De ander die je ontmoet, bekleedt jou met een appèl tot oneindige verantwoordelijkheid. Om dit ideaal vol te kunnen houden in het dagelijks leven, is er een filosofie van de woning nodig, versta, is er een filosofie nodig van herbronning. Aan welke modaliteiten dient de woning te voldoen opdat ze een voldoende kader aanreikt dat voor de ethische herbronning kan dienen. Het gaat hier niet alleen maar ook zeker wel over een fysieke woning, een gebouw, een plaats waar je je letterlijk kan terugtrekken uit het publieke bestaan. Zo ook is de wekelijkse misviering, voorgegaan door de dominee, voor Climacus de plaats bij uitstek om je te bezinnen en je te herbronnen. 


Het is voor Climacus ontzettend belangrijk om de waarde van die herbronning in te schatten. In deze tekst kan ik onmogelijk alle modaliteiten van die herbronning omschrijven, maar wat ik zeker wil benadrukken is dat de dominee in eerste instantie optreedt als dominee en niet als lid van het publieke leven. Hij wordt dus als het ware met een metafysisch kleed bekleed dat hem in staat stelt om een taal te hanteren die hoort bij de zondagse retraite en die hoort bij zijn functie als dominee. In een lange, maar vaak ook komische uiteenzetting onderzoekt Climacus wat mensen zoal doen met de boodschap die ze vanop de preekstoel horen verkondigen. En wat blijkt, wat in de preek gezegd wordt, klinkt eenvoudig en duidelijk maar is ontzettend moeilijk toe te passen. Ik denk dat dit een open deur intrappen is. Het is bijvoorbeeld niet moeilijk te verstaan dat je armoede in de samenleving met alle mogelijke middelen moet bestrijden. Veel moeilijker is om dit als concrete burger van deze samenleving te vertalen naar jouw dagelijkse praktijk. Hoe ga ik de strijd met maatschappelijke armoede aan en hoever kan en wil ik hierin gaan?


Climacus stelt zich in deze ook zeer kritisch op tegenover het kloosterleven. Het klooster plaatst zich letterlijk buiten de samenleving als een soort van mini-maatschappij. In het klooster kunnen monniken zich laven aan Bijbelse en filosofische overwegingen, zonder dat ze de beslommeringen van het dagelijks leven moeten ondergaan. Dit is wellicht wat kort door de bocht, als je het maatschappelijk engagement van kloosterlingen van naderbij zou bekijken, maar het is inderdaad zo dat een pater of een kloosterzuster niet kan weten wat het betekent om een gezin te onderhouden en kinderen op te voeden. Kloosterlingen kunnen daar wel overwegingen rond maken, maar als je de praktijk niet zelf doorleefd hebt, mis je natuurlijk wel inzicht. 


Soms, aldus Climacus, gaat dit heel ver en dient er zich een belangrijk gevaar aan voor het religieuze leven. Climacus schrijft: “De religieuze voordracht van nu, ofschoon ze het klooster afkeurt, neemt het stijfste kloosterfatsoen in acht en verwijdert zich minstens even ver van de werkelijkheid als het klooster doet. En indirect geeft ze daarmee duidelijk genoeg te kennen dat er in het dagelijks leven eigenlijk in andere categorieën wordt geëxisteerd of dat het religieuze het dagelijkse leven niet assimileert” (p. 490). Climacus bekritiseert de religieuze voordracht omdat ze niet in staat is een taal te hanteren die tegelijk past bij het sacrale moment van de eredienst en tevens ook in staat is connectie op te bouwen met het alledaagse leven van mensen in de publieke ruimte. 


Je kan die tekst uiteraard lezen als een belangrijk aandachtspunt voor gelijk welke levensovertuiging ook vandaag nog. Maar het gaat verder. Neem bijvoorbeeld een opvoedingsideaal van een school of een bedrijfsfilosofie of een visietekst op de zorg voor bejaarden, ook die teksten dienen enerzijds hun stichtend aspect niet te verwaarlozen maar moeten tegelijk over voldoende autoriteit kunnen beschikken willen ze relevant zijn voor het dagelijkse leven in de publieke ruimte. Voor de religie, aldus, is dit zeer belangrijk omdat de religie spreekt over God. Spreken over God dient immers zorgvuldig te verlopen, zo stelt Climacus terecht, “Want niemand zal me toch willen inprenten dat het gemakkelijk is om in de allergrootste futuliteit de voorstelling van God paraat te houden” (p. 491)



Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus,  Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...