maandag 14 juli 2025

Het ontstaan van het begrip in Hegels Fenomenologie van de Geest

 

Dat het begrip slechts kan ontstaan omdat het bewustzijn in staat is dit begrip te vormen, lijkt evident. Vraag is op welke manier dit begrip volgens Hegel tot stand komt en wat de rol van het verstand, de rede en de observatie is. Begrippen leiden tot wetten, maar ook dat kan niet zonder de inbreng van het bewustzijn. In wat volgt tracht ik het proces dat volgens Hegel hiermee gepaard gaat te omschrijven. Dit zal in verschillende columns moeten gebeuren omdat die redenering uitgebreid en genuanceerd is. In deze tekst tracht ik uit te leggen op welke manier het bewustzijn zich tot de buitenwereld richt en hoe in dat proces het begrip tot stand komt.

In eerste instantie zal het bewustzijn menen en waarnemen. Dit menen of waarnemen levert onvoldoende informatie op in de zin dat menen en waarnemen de hele waarheid, i. e, de relatie tussen subject en buitenwereld niet kunnen vatten. Menen en waarnemen dienen zich nu te richten op de waarheid, en zullen dus op een hoger niveau moeten worden getild. Dit proces, waarbij het menen en het waarnemen op de waarheid worden gericht, wordt mogelijk gemaakt door de rede. Deze gerichtheid op de waarheid is niet alleen belangrijk wil het bewustzijn informatie over deze wereld inwinnen, ze is ook constitutief voor het bewustzijn zelf: “Ze [de rede] zoekt haar ‘andere’ omdat ze weet daarin niets anders dan zichzelf te bezitten, ze zoekt slechts haar eigen oneindigheid” (Hegel, 156). Om dit laatste goed te kunnen begrijpen is het belangrijk te beseffen dat het bewustzijn zich niet alleen op dingen richt die zich in de buitenwereld bevinden, maar ook op een ander bewustzijn. De interactie van beiden (bewustzijn 1 met bewustzijn 2 etc.) levert in die zin oneindigheid op, dat het onmogelijk is vast te stellen waar de grenzen van ieder individueel bewustzijn zich bevinden, tijdens en nadat ze in interactie met elkaar treden. Ik verklaar me nader: veronderstel dat twee mensen elkaar ontmoeten. Mijn voorbeeld is beperkt, in de zin dat we uiteraard met heel wat meer mensen interageren. De invloed die de ander op mij heeft (en ik op de ander) is mede constitutief voor mijn bewustzijn (en dat van de ander). Deze interactie is onderdeel van het dialectisch proces waarbij het individuele bewustzijn op een hoger niveau wordt getild. Met andere woorden zorgt de interactie met de ander ervoor dat ik mezelf verder ontwikkel, een proces dat uiteraard ook voor de ander geldt. Maar er is meer, oneindigheid bij Hegel gaat ook over het feit dat het bewustzijn zichzelf erkent in de interactie met de ander. Deze interactie resulteert immers vanuit het dialectisch proces in een hogere realiteit waarbij het bewustzijn zichzelf erkent in wat eertijds vreemd, anders was.

Hegel schrijft: “Het bewustzijn observeert; dat wil zeggen de rede wil zich als zijn voorwerp, als werkelijke, zintuiglijk-tegenwoordige zijnswijze aantreffen en hebben. Het bewustzijn van dit observeren meent en zegt wel dat het niet zichzelf, maar integendeel het wezen van de dingen als dingen wil ervaren  […] Indien het bewustzijn zou weten dat de rede het gelijke wezen van de dingen en van zichzelf is, en dat de rede alleen in het bewustzijn in haar specifieke gestalte aanwezig kan zijn, zou het eerder in zijn eigen diepte afdalen en haar daar zoeken dan in de dingen” (cursivering: Hegel) (Hegel, p. 156-157). Het bewustzijn observeert omdat het uiteindelijk de wereld wil kennen zoals die echt is: het bewustzijn wil met andere woorden het wezen van de werkelijkheid doorgronden. Maar er is gevaar. Als de rede, die alle realiteit is (Hegel, p. 152), zou denken dat ze het wezen van de dingen, de werkelijkheid dus, zou kunnen ontdekken door een vorm van introspectie, dan zou het bewustzijn alleen maar met zichzelf bezig zijn. Het bewustzijn zou abusievelijk van mening zijn dat, nadat het in zichzelf is afgedaald, het in staat zou zijn om de werkelijkheid te doorgronden zoals ze is. Maar hier zit de fout: kennis van de werkelijkheid kan maar ontstaan op voorwaarde dat het bewustzijn in een dialectisch proces treedt met die werkelijkheid. In dit dialectisch proces leert het bewustzijn wat het is (vb: ik ben Wim)  en wat het niet is (vb: ik ben geen ingenieur), maar evolueert het omdat het zichzelf en dat wat het observeert (het andere of de andere) op een hoger niveau tilt. Ik geef een voorbeeld: Ik ben een reiziger, maar ik ben nog nooit in Spanje geweest. Na een reis in Spanje zal ik een ervaring rijker zijn en zal ik ook als reiziger geëvolueerd zijn. Met andere woorden: louter zuivere subjectiviteit is onvoldoende om de waarheid te vatten: steeds zal er interactie met de buitenwereld nodig zijn.

Hegel schrijft: “Ze [de rede] richt zich als observerend bewustzijn daarom op de dingen in de mening dat ze die in waarheid als zintuiglijke, aan het ik tegengestelde dingen opvat; maar haar daadwerkelijke doen is in tegenspraak met die mening, want ze leert die dingen kennen, ze verandert hun zintuiglijkheid in begrippen, dat wil zeggen precies in een Zijn dat tegelijk ‘ik’ is; ze verandert het denken zo in een zijn denken of het Zijn in een gedacht Zijn, en beweert in feite dat de dingen alleen als begrippen waarheid hebben” (Hegel, p. 157). De rede zet zich in eerste instantie af tegenover de buitenwereld door te stellen wat het niet is. De stoel die ik observeer behoort niet tot wie ik ben. Maar, doordat het bewustzijn de stoel observeert, zal die stoel opgenomen worden in het bewustzijn als een begrip. Het begrip ontstaat dus pas als een synthese van het bewustzijn met het geobserveerde object. Het begrip is niet enkel een intern construct, maar een werkelijkheid waarin rede zichzelf herkent in het andere.

Het spreekt voor zich dat de observatie van het bewustzijn zich niet beperkt tot die ene stoel. Het bewustzijn doet immers heel wat observaties. Doordat het bewustzijn telkens de buitenwereld in zich opneemt als begrip, zal het zich meer en meer ontwikkelen. Ziehier het dialectisch proces met de buitenwereld, dat zich niet onmiddellijk als een voltooid proces aandient. Dit proces loopt in momenten. Stap voor stap zullen zich nieuwe begrippen aandienen waardoor het bewustzijn wordt uitgedaagd om zich verder met de buitenwereld in te laten. Hegel spreekt over ‘doen’: ‘Het doen van de observerende rede moet worden beschouwd in de momenten van de beweging ervan […]” (Hegel, 157). De vorming van het begrippenarsenaal op zich is uiteraard onvoldoende om een correct beeld van de werkelijkheid te vormen. De dingen in de buitenwereld die aan deze begrippen zijn gekoppeld, treden onderling in interactie. De vraag, die in een volgende column zal worden behandeld, is hoe de wetten ontstaan die de interactie tussen de dingen uit de buitenwereld beschrijven en welke verhouding het bewustzijn tegenover deze wetten aanneemt.

Bronnen

Hegel, Georg Wilhelm Friedrich, Fenomenologie van de geest, vertaling: Willem Visser, Boom: Amsterdam, 2013, 495p. (oorspronkelijke uitgave: Phänomenologie des Geistes, Würzburg:Goebhardt, 1807)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Het ontstaan van het begrip in Hegels Fenomenologie van de Geest

  D at het begrip slechts kan ontstaan omdat het bewustzijn in staat is dit begrip te vormen, lijkt evident. Vraag is op welke manier dit be...