Het begrip ‘zonde’ is een erg beladen begrip in de geschiedenis van het christendom. Het is dan ook niet eenvoudig een ondubbelzinnige definitie van dit begrip te geven en eigenlijk is dat goed. Op zich kan het immers geen kwaad dat generaties gelovigen zich telkens tegen de achtergrond van hun eigen cultuur afvragen wat zonde zou kunnen betekenen. Ik wil u graag even meenemen naar een vrij complex werk van Kierkegaard dat de titel "De ziekte tot de dood" draagt, een werk waar Anti-Climacus het heeft over de zonde. Belangrijk is dat u weet dat de ziekte die tot de dood draagt, nu net de vertwijfeling is.
Deze tekst helpt me Kierkegaard te begrijpen. Ik wees er in meerdere posts op dat ik zelf zoekende ben voor
wat de inhoud van zijn filosofie betreft. Bovendien, en dat zal ik later trachten
uit te werken, valt Anti-Climacus niet samen met Kierkegaard. Anti-Climacus
definieert de zonde als dat wat diametraal tegenover het geloof staat. Op zich is
dat merkwaardig, vermits heel wat Bijbelse figuren aan wie een groot geloof
wordt toegeschreven, zondigen. Je zou terecht kunnen concluderen dat er een
visie op zonde bestaat waarbij zonde inherent verbonden is met geloof. Bij Anti-Climacus
is dat ook, maar op een andere manier.
In bovenvermeld werkje lees ik volgende omschrijving van wat zonde is: “Na
door een openbaring van God te zijn voorgelicht over wat zonde is, voor God
vertwijfeld niet zichzelf willen zijn of vertwijfeld zichzelf te willen zijn”
(p.117). Deze cryptische omschrijving verdient nadere toelichting, iets wat Anti-Climacus
wel doet, maar ook die uitleg is moeilijk te vatten voor de beginnende interpretator.
Laat ik een poging ondernemen.
In eerste instantie is de mens voldoende duidelijk voorgelicht over wat
zonde is. Vergeet niet dat zonde diametraal tegenover geloof staat. Nadat je
dus duidelijk van God te horen hebt gekregen wat zonde inhoudt, verval je er
toch in. Wellicht weerklinkt hier het dogma van de vrije keuze. Zondigen doe je
niet onbewust, je doet het steeds bewust. Maar wat doe je dan? Er zijn twee
mogelijkheden, zo schrijft Anti-Climacus. Ten eerste betekent zonde dat je voor
God vertwijfeld niet jezelf wil zijn. Je staat dus voor God, maar je twijfelt of
je mag zijn wie je bent, of je "echt" mag zijn. Dit betekent dus dat de zondaar
slechts zondigt op het ogenblik dat hij zichzelf niet is, namelijk een zondaar.
In ‘Aldus sprak Zarathustra’ voert Nietzsche een bleke misdadiger op. Voor de filmfreaks onder ons, denk aan The Pale Ork uit The Lord of the Rings. De misdadiger is bleek omdat hij zich
schaamt voor zijn misdaad. Hij durft niet te zijn wie hij is. In dat opzicht is
de omschrijving van Anti-Climacus dus niet zo hard als op het eerste gezicht
lijkt. De zondaar die als zondaar voor God verschijnt, legt alle kaarten op
tafel. Denk aan de moordenaar die naast Jezus gekruisigd werd en die, omdat hij
zichzelf als moordenaar erkent, te horen krijgt dat hij samen met de Heer in de
hemel zal worden opgenomen. Lees even
mee in het evangelie van Lucas: “Maar de andere (moordenaar) strafte hem af en
zei: 'Heb zelfs jij geen vrees voor God, terwijl je toch hetzelfde vonnis
ondergaat? En wij terecht, want wij
krijgen wat we door onze daden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerds
gedaan.' Daarop zei hij: 'Jezus, denk
aan mij, wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.' En Jezus sprak tot hem: 'Voorwaar, Ik zeg u:
Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.'” (Lc 23, 40-43).
Maar Anti-Climacus is nog niet klaar. Er volgt immers een tweede deel in de definitie van de zonde: “…of vertwijfeld zichzelf te willen zijn”. Ook dit is complex. Enerzijds wil je wel jezelf zijn, anderzijds doe je dit “vertwijfeld’. Ook hier verwijs ik even naar Nietzsche die zijn autobiografie Ecce Homo de ondertitel geeft “Hoe iemand wordt wat hij is”. Het is inderdaad de moeite om af en toe eens stil te staan en je af te vragen hoe je geworden bent wie je bent. Als gelovige bid je in het Onze Vader dat het Rijk van God zou komen. Jezelf worden betekent voor een gelovige paradoxaler wijze dat je jouw zending door God in deze wereld ten volle beleeft. In deze individualistische tijd ruikt dit verdacht naar een inperking van de individuele vrijheid – het is mijn leven- maar voor de gelovige is dat niet het geval. Als je zondigt ben je vertwijfeld jezelf. Je bent dus eigenlijk niet jezelf, maar je maakt het je wijs. Je meent echt geslaagd te zijn wanneer je dat of dat bereikt hebt, maar misschien ligt jouw weg daar niet. Aanvaarden dat God je nabij is in wie je bent en dat dit ‘zijn’ geen depreciatie is van wie je bent, dat is geloven. Ziehier waarom de diametrale oppositie met het geloof voor Anti-Climacus te verdedigen is.
Ik laat u met nog een gedachte. Stel je een olievlek voor die op het water
drijft. Omdat olie een lagere massadichtheid heeft dan water, zinkt de olie
niet maar blijft ze hardnekkig op het water kleven. Dit beeld lijkt me uiterst
geschikt om de visie van Anti-Climacus op de zonde te verduidelijken. Het
zuivere water, zonder de olievlek, is het geloof, de symbiose met God. De
olievlek weerhoudt het water van haar zuiverheid en wat belangrijker is, ze
kleeft eraan vast. Stromingen kunnen de olievlek doen uitdeinen waardoor ander,
nog zuiver water vervuild wordt. Er is dus maar een remedie tegen de zonde,
namelijk ze van het water afschrapen zodat het zuivere water opnieuw ademruimte
krijgt. Indien dat niet lukt, leidt deze vertwijfeling die de zonde is, onvermijdelijk
tot de dood.
Søren Aabye Kierkegaard, Anti-Climacus, De
ziekte tot de dood, Damon: Eindhoven, 2018, 211p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten