Verschillende filosofen zoals Nietzsche en Kierkegaard stellen het paradoxale karakter van het leven op de voorgrond. Een mensenleven is geen coherent, logisch opgebouwd gegeven maar eerder voorwerp van paradoxale gevoelens en gebeurtenissen. In “Vrees en beven” schrijft Johannes de silentio, pseudoniem van Kierkegaard, in Problema II het volgende:
“De paradox van het geloof is dus
deze dat de enkeling hoger is dan het algemene, dat de enkeling, om aan een nu
nog slechts zelden gebruikt dogmatisch onderscheid te herinneren, zijn
verhouding tot het algemene bepaalt door zijn verhouding tot het absolute en
niet zijn verhouding tot het absolute door zijn verhouding tot het algemene. De
paradox kan ook zo worden uitgedrukt, dat er een absolute plicht tegenover God
bestaat” (p. 75).
Ik doe een poging tot analyse.
Vooreerst wijst Johannes de silentio erop dat de mens een verhouding is.
Hij/Zij verhoudt zich volgens het vorige citaat tot het algemene en tot het
absolute. Het algemene is de werkelijkheid zoals ze zich aandient. Deze werkelijkheid
is onaf en onvolmaakt. Dit in tegenstelling tot het absolute dat de
werkelijkheid omvat maar er niet mee samenvalt omdat het de werkelijkheid
overstijgt. Dit absolute kent een volmaakt karakter. God en het absolute vallen
niet samen, vermits God in het joods-christelijke denken maar ook in de islam
een persoonlijke God is waarmee je een persoonlijke relatie kan aangaan. Dat
kan je niet met het absolute.
Nu stelt Johannes de silentio dat
de mens zijn verhouding tot het algemene bepaalt door zijn verhouding tot het
absolute. Dit betekent dat de verhouding tot het absolute prioritair is. Het is
een eerste verhouding, een beginsel. Het absolute, zo eindigt het citaat,
kenmerkt eveneens de relatie met God als absolute plicht. Wat betekent dit in
mensentaal? Wel, de relatie tot God is primair en prioritair ten opzichte van
de relatie met de werkelijkheid. In eerste instantie, als een beginsel,
verhoudt de individuele mens zich tot God. Omdat God volmaakt is, ook, maar
niet uitsluitend, op ethisch vlak, dient die relatie de vorm te krijgen van een
absolute plicht. Dit om twee redenen. Ten eerste is het onmogelijk voor de mens
om door het leven te gaan zonder die relatie met God. Ten tweede ontleent de
mens zijn/haar ethische constitutie aan de relatie tot God.
Het lijkt me belangrijk om erop te
wijzen dat Johannes de silentio in eerste instantie de relatie tussen mens en
het absolute benadrukt. Ik vermoed dat hij inziet dat de absolute plicht ten
opzichte van God slechts mogelijk is vanuit het geloof. Vermits dit geloof niet
door iedereen gedeeld wordt, blijft de relatie tot het absolute over als de
beste benadering van de relatie tot God. De atheïst zal uiteraard ook een
volwaardig ethisch kader kunnen bezitten (zou Johannes dit onderschrijven?) dat
verschilt met dat van de gelovige, omdat de gelovige dit ethisch kader beleeft
vanuit een relatie met God.
Ik keer nu even terug naar het
begin van het citaat. Daarin zegt Johannes de silentio dat de paradox van het
geloof erin bestaat dat de enkeling hoger is dan het algemene. Ik verwijs hier
graag naar de originele Star Trek-films met William Shatner als Kirk en Leonard
Nimoy als Spock. Kirk en Spock discussiëren regelmatig over de vraag of de
noden van de enkeling opwegen tegen de noden van de velen. Volgens Spock is het
logisch dat de noden van de velen opwegen tegenover de noden van de enkeling.
Toch zal de bemanning van de USS Enterprise ervoor kiezen om alles op het spel
te zetten in een reddingsoperatie om Spock te bevrijden uit de klauwen van de
dood. Onlogisch, aldus Spock, maar…wat blijkt, erg wenselijk. De paradox bestaat
erin dat de radicale keuze voor de enkeling Spock, de bemanning van de
Enterprise ten goede komt. Door die radicale keuze wordt immers hun
vriendschapsband versterkt en bevestigd.
In de Bijbel is er voor de mens
een verbod op het tellen van het volk. De mens mag het volk niet tellen. Enkel
God mag zijn volk tellen. Volgens wijlen rabbi Jonathan Sacks heeft dit te
maken met een psychologische beperking van de mens. Mensen zijn immers slechts
in staat tot een intieme relatie met enkelen. God kan elk mens beminnen al was
het de enige, de ultieme en de laatste mens. Met andere woorden de enkeling
overstijgt het algemene, omdat in de unieke relatie tot die enkeling het
engagement naar het algemene duidelijk wordt. In het niet-aflatend engagement
van een ouder ten opzichte van zijn/haar kind, toont die ouder het karakter van
de samenleving waarin zij/hij wenst te leven. De ouder zal niet in staat zijn
hetzelfde engagement te tonen ten opzichte van ieder ander mens die zijn/haar
levensweg kruist, maar in het engagement naar die ene persoon toe (het kind),
toont zich de kleur van het hart. Levinas spreekt hier van de oneindigheid in
de relatie tot de ander (= mens), waardoor de relatie tot de Ander (=God)
duidelijk wordt.
Bron: Søren Aabye Kierkegaard,
Johannes de silentio, Vrees en beven,
Damon, 2014, 169p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten