Uit “De subjectieve waarheid, de innerlijkheid”, onderdeel van het “Afsluitend onwetenschappelijk naschrift”, bespreek ik het volgende uitgebreide citaat:
“En met je verstand mee geloven kan nu eenmaal niet, want wie gelooft met
zijn verstand praat alleen maar van brood en vrouw en akker en ossen en wat dies
meer zij, wat met geloof weinig te maken heeft, aangezien het geloof altijd God dankt, altijd in levensgevaar, in die botsing van oneindigheid en eindigheid
die juist zo levensgevaarlijk is voor wie uit die twee is samengesteld. De waarschijnlijkheid
is daarom de gelovige zo weinig lief dat hij haar het meest van al vreest,
omdat hij zeer wel weet: zij betekent dat hij het geloof begint te verliezen.
Het geloof heeft namelijk tweeërlei taak: acht te geven en elk moment, de
paradox te ontdekken om die vervolgens met de hartstocht van de innerlijkheid
vast te houden” (p.239). (cursivering: Climacus)
Als de gelovige de waarschijnlijkheid vreest, zo lees ik, dan betekent dit dat
de gelovige het geloof begint te verliezen. Er zou dus binnen de geest van de
gelovige geen plaats mogen zijn voor twijfel, terughoudendheid of waarschijnlijkheid.
En inderdaad, zou je kunnen argumenteren, het is eigenlijk niet mogelijk te
geloven in een God die waarschijnlijk bestaat. Tegelijk is het duidelijk, en
dat pleit dus tegen de stelling van Climacus, dat twijfel en terughoudendheid
overduidelijk een rol spelen in het leven van een gelovige, zo ook bij Jezus
die op het kruis wanhopig uitroept: “Mijn God, waarom heb je mij verlaten” (Mt.
27,46). In wat volgt wil ik aantonen dat deze interpretatie van boven
geciteerde tekst voorbarig is.
Waaraan kan een gelovige dan niet twijfelen? Aan de paradox. Geloven is
volgens Climacus een paradoxaal samengaan van objectiviteit en subjectiviteit,
van eindigheid en oneindigheid. In de hartstocht kan de gelovige beide onderdelen
van deze paradox samen beleven. Ik heb hierover in vorige teksten geschreven.
Laat ik nu het citaat van begin tot einde met u lezen.
Via het verstand kom je tot objectieve kennis. Het verstand stelt iemand in
staat om een rationele en wetenschappelijke analyse door te voeren die leidt
tot objectieve besluiten waarop kan gebouwd worden. De landbouwer praat vanuit
zijn kunde over akkers en ossen juist omdat zijn verstand hem hiertoe heeft
gebracht. Objectieve, wetenschappelijke conclusies hebben niets met geloof te
maken omdat het over empirisch onderbouwde feiten gaat.
Iets geloven is een stap verder in de taxonomie van het kennen. Iets
geloven, dus ook buiten de religieuze context, betekent dat de geloofsinhoud radicaal
samenvalt met de persoon. Omdat de persoon volgens Climacus per definitie een
existerend subject in wording is, zal twijfel en waarschijnlijkheid onlosmakelijk
en noodzakelijk met de geloofsinhoud verbonden blijven. Natuurlijk is ook
wetenschappelijke kennis onderhevig aan evolutie (worden), maar ze blijft in de
woorden van Kuhn langere tijd trouw aan een heersend paradigma en kan in die
zin meer statisch genoemd worden dan een existerend subject (= de mens die in
het leven staat).
Het geloof dankt God altijd, zo zegt Climacus. Als je de katholieke ritus
van de eucharistieviering bekijkt, dan valt het onmiddellijk op dat dit ritueel
van in het begin tot op het einde dankbaarheid uitspreekt. Danken betekent openstaan
voor wat goed is in het leven, bewust stilstaan bij dat wat het glas halfvol
maakt en niet halfleeg, inzien dat wat vanzelfsprekend lijkt, helemaal niet
vanzelfsprekend is. Dankbaarheid is in dat opzicht de aartsvijand van het cynisme
en de negativiteit. De laatste woorden van elke eucharistieviering zijn dan ook:
“wij danken God”.
De gelovige verkeert aldus Climacus ook in levensgevaar. Het levensgevaar
heeft te maken met het risico dat de gelovige loopt om de paradox van het
geloof te verliezen. Indien iemand zich volledig laat leiden door objectivering
van de werkelijkheid, zal zij zichzelf volledig verliezen en haar menszijn
herleiden tot een puur rationeel gegeven. Omgekeerd zal een overdreven
subjectivering voorbijgaan aan de kennis, verworven vanuit een rationeel en
wetenschappelijk discours. Kortom, zowel de objectiviteit als de subjectiviteit
zijn nodig om tot een volledig mensbeeld te komen. Bovendien verwijzen
objectiviteit en subjectiviteit naar eindigheid en oneindigheid. De menselijke
kennis is immers op velerlei vlakken eindig. Het leven is per definitie begrensd,
de capaciteit om kennis te vergaren evenzeer, niet alleen voor de individuele
mens maar wellicht ook voor de hele mensheid. Tegelijk verwijst God naar
oneindigheid. Oneindig in de zin dat God altijd anders is dan de menselijke voorstelling
van God maar ook in de zin dat God de menselijke existentie overstijgt.
De gelovige heeft dus als taak om het geloof in het paradoxale karakter van
de werkelijkheid te blijven behouden. Waarom noemt Climacus het verlies van
geloof dan levensgevaarlijk en niet gewoon spijtig? Ik denk dat een mogelijk antwoord
te vinden is in de filosofie van Levinas (20ste eeuw). Hij plaatst de oneindigheid tegenover de totaliteit. Merk op dat het denken van
Levinas ook buiten de context van de religie wordt gebruikt, dus ook in een
humanistisch of atheïstisch discours. De oneindigheid verwijst volgens Levinas
naar dat deel van de werkelijkheid dat ongrijpbaar en onbeheersbaar is. Het
stuk van het menselijk leven dat een mysterie moet blijven. Als metafoor
gebruikt Levinas het gelaat van de ander
dat een dwingend appèl is om die ander te laten bestaan in zijn anders-zijn. De
ander objectiveren tot een beheersbaar of begrijpbaar ding resulteert in een
totalitair denken waarvan de gevolgen in de geschiedenis spijtig genoeg
overduidelijk zijn geworden.
Het citaat van Climacus komt uit een betoog dat gaat over het geloof in
God. Dit geloof kan slechts blijvend zijn indien de gelovige het paradoxale karakter
ervan honoreert. Twijfel is dus geen vijand van het geloof, maar wel van de
paradox die het geloof mogelijk maakt. Omdat de mens per definitie een
existerend subject is dat weliswaar kan geloven in God, maar niet hoeft te
geloven in God, denk ik dat de visie van Climacus verbindend kan werken over de grenzen van de levensbeschouwing heen.
Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “De
subjectieve waarheid, de innerlijkheid”, in Afsluitend Onwetenschappelijk
Naschrift, Damon: Eindhoven, 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten