woensdag 22 december 2021

Zonde, het ethische en het religieuze

 “De innerlijkheid van de zonde als angst in de existerende individualiteit is de grootst mogelijke en pijnlijkste verwijdering van de waarheid als subjectiviteit” (p. 276).

“De schrikwekkende vrijstelling van het volbrengen van het ethische, de ongelijksoortigheid van het individu met het ethische, deze suspensie van het ethische is de zonde als toestand in een mens” (cursivering: Climacus) (p. 274).

“De zonde daarentegen is het beslissende uitgangspunt voor de religieuze existentie” (p. 274).

Wat ik van Climacus verneem over de zonde doet me sterk denken aan de ethiek van Levinas. In deze ethiek wordt elk individu bekleed met een oneindige verantwoordelijkheid voor de ander. Deze verantwoordelijkheid blijft onder alle omstandigheden oneindig, alleen zal het bestaan van de derde deze verantwoordelijkheid de facto ondermijnen. De oneindigheid is de kleur van het hart, de ethische gezindheid die, in de woorden van Climacus, “met zijn oneindige eis elk ogenblik aanwezig [is]” (p. 273).

De ethiek van Levinas lijkt je op te zadelen met een bovenmenselijke eis: de oneindige verantwoordelijkheid voor de ander. Een minder goede lezing van Levinas doet besluiten dat een mens die deze oneindige verantwoordelijkheid, deze ethische gezindheid niet of onvoldoende kan beleven, per definitie niet voldoet. Het spreekt voor zich dat bij een ernstige schending van ethische waarden en normen een ethische verontwaardiging en een veroordeling vereist is, maar tegelijk is er nood aan een reset, een vorm van vergeving die je in staat stelt om opnieuw te beginnen. Deze ethische reset lees ik in het begrip “suspensie” dat Climacus in zijn discours hanteert.

Climacus vermeldt Abraham die, omdat hij niet kon ingaan op het appèl van Jahwe om zijn enige zoon Isaak te offeren, in, wat Climacus “suspensie” noemt,  treedt. Ik vertaal “suspensie” hier door “opschorting”. In het moment van niet voldoen aan het appèl, treedt er opschorting van menselijkheid op. Je kan uiteraard en terecht discussiëren over de ethische eis die Jahwe aan Abraham stelt. Terecht knielt Abraham niet voor de God die een mensenoffer eist, hij knielt wel voor de God die het mensoffer op het einde van het verhaal veroordeelt. Maar ik vraag u niet te fixeren op het verhaal rond Abraham, maar wel op de notie van “suspensie” wanneer het gaat over het niet kunnen voldoen aan een ethisch appèl.

Volgens Climacus resulteert die suspensie in het ongelijksoortig worden van de mens met het ethische appèl. Met andere woorden, het niet kunnen voldoen aan het ethisch appèl maakt van een mens niet meer een mens. Het eerste citaat stelt het onomwonden: je verwijdert je van wie je als mens moet zijn, namelijk een existerend subject. Het tweede citaat definieert deze ongelijksoortigheid als zonde. De zonde doet afbreuk aan wie je als mens hoort te zijn, maar ze treedt op in een moment van suspensie. Er is altijd een weg terug. En hier verschijnt opnieuw een belangrijke paradox  (p. 277). De eeuwige gelukzaligheid is immers reeds bepaald (anders zou ze niet eeuwig zijn) en tegelijk afhankelijk van de zonde die in de uiterst korte tijdspanne die het menselijk leven is, ontstaat. Daarom is vergeving, in deze passage niet vermeld door Climacus, maar ik denk wel verondersteld in de notie van suspensie, onontbeerlijk. Hiermee komen we aan het derde citaat dat de zonde onlosmakelijk verbindt met het religieuze, juist omdat dit religieuze tot uiting komt in de paradox van het tijdelijke en het eeuwige.

Kijken we tenslotte nogmaals naar het eerste citaat: “De innerlijkheid van de zonde als angst in de existerende individualiteit is de grootst mogelijke en pijnlijkste verwijdering van de waarheid als subjectiviteit”. Merk op dat Climacus hier woorden zoals “angst” en “pijnlijk” gebruikt, samen met de omschrijving van de mens als “existerende subjectiviteit”. Hij doet dit om te vermijden dat zonde een abstract concept wordt dat enkel te vinden is in de stoffige bibliotheek van een kamergeleerde (p. 276). Als mens besta je, ben je in wording, blijf je onaf, in de hoop om te evolueren naar de betere versie van jezelf. In dat traject treden valse noten op die in het concrete bestaan van mensen roet in het eten gooien. Een verkeerd woord, een foute beslissing, een te veroordelen handeling, dit alles vormt de uitdaging in het concrete bestaan van elke dag. De gevolgen van ethisch laakbare handelingen kunnen zwaar doorwegen. Ziehier waarom Climacus spreekt van angst. De angst om de oneindige verantwoordelijkheid van Levinas of de absolute plicht van Climacus niet te kunnen realiseren, is pijnlijk. Tegelijk blijft er altijd een weg terug en blijft de zonde een suspensie die je tijdelijk ongelijksoortig maakt met het ethische (p. 274). Er is dus altijd een nieuwe morgen mogelijk, al blijft de herinnering aan de zonde bestaan (p.273).  Vraag is uiteraard of deze minder fraaie kanten niet onlosmakelijk verbonden zijn met de menselijke identiteit in wording.

 Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “Een blik op een gelijktijdig streven in de Deense literatuur”, in Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Damon: Eindhoven, 2021

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...