vrijdag 31 december 2021

Over humor en ironie

 Volgend citaat neem ik uit “Een blik op een gelijktijdig streven in de Deense literatuur”, onderdeel van het “Afsluitend onwetenschappelijk naschrift”, in de hoop dat ik, door het schrijven van deze tekst, enige opheldering kan verkrijgen:

“Het metafysisch terugnemen van de herinnering in het eeuwige is voortdurend mogelijk en geeft de immanentie een vleug humor mee als riep daarmee de oneindigheid het geheel achterwaarts terug in de beslistheid van de eeuwigheid” (p.277).

Alvorens een poging tot analyse te ondernemen wijs ik nog op volgende zaken. Verderop in de tekst legt Climacus uit dat er een wezenlijke overeenkomst is tussen humor en ironie. In beide gevallen is er een mogelijkheid van het “door de herinnering uit de tijdelijkheid terugnemen in het eeuwige” (p. 279). Maar, en dit is belangrijk, er is ook een onderscheid tussen humor en ironie. Ironie verschilt immers wezenlijk van het christelijke, zo stelt Climacus (p. 279).

Vervolgens wijs ik op het onderscheid tussen het esthetische, het ethische en het religieuze, door Climacus in de volgende bladzijden benadrukt. Hij schrijft: “Er zijn drie stadia, een esthetisch, een ethisch en een religieus, maar niet abstract, als het onmiddellijke, het middellijke en de eenheid, maar concreet op het punt van existentiebepaling als genot – verlorenheid, handeling – overwinning en lijden” (p. 303).

Ik keer nu terug naar het eerste citaat in de hoop voldoende materiaal te hebben om het citaat te analyseren.

Ik begin met “het metafysisch terugnemen van de herinnering in het eeuwige is voortdurend mogelijk”. De metafysica pretendeert dat de werkelijkheid over essenties beschikt die in mindere of meerdere mate door de mens te vatten zijn. Je kan bijvoorbeeld nadenken over de aard van de liefde, de rechtvaardigheid of de zin van het leven. Climacus koppelt deze metafysische operatie aan de herinnering, een concept dat doet denken aan de filosofie van Plato. Volgens Plato is de herinnering een letterlijke her- innering, een terug-naar-binnen brengen, een interiorisering. Menselijke kennis betekent een terug opnemen van, een opnieuw tot leven wekken van, kennis die eeuwig in de ideeënwereld bestaat en onveranderlijk is. Omwille van de reïncarnatie van de ziel in een sterfelijk en materieel lichaam, ondergaat de ziel een soort black-out, waardoor er geen toegang meer is tot de eeuwige kennis uit de ideeënwereld. Stap voor stap ontwaakt de ziel uit het opgelopen trauma van de menswording en herinnert zich de kennis die in de ideeënwereld voor handen is.

Van dit alles stelt Climacus dat het altijd mogelijk is. Met andere woorden, als mens ben je op elk moment van je leven in staat om via de herinnering deelachtig te worden van een kennis die je als ziel reeds had in de eeuwigheid. De mens is immers een existerend subject in wording, waardoor de koppeling tussen het dynamische proces dat het leven is en de eeuwigheid slechts vanuit een paradox denkbaar is. Hierover schreef ik reeds in vorige posten.

Volgens Climacus, en nu zitten we weer in het te verklaren citaat, resulteert het voornoemde proces in humor. Laat ik eerst even stilstaan bij de reden waarom er humor aan te pas komt en (nog) niet ironie. Het voornoemde metafysisch proces is voor elke mens mogelijk, ongeacht de levensbeschouwing. Ik vermoed, maar weet niet zeker, dat het voornoemde proces slechts kan gebeuren in het ethische stadium. Het esthetische stadium is immers een stadium waarin het leven experimenteel wordt opgevat (p. 306). Op zich is hier niets mis mee, want je bent als mens per definitie een existerend subject dat opnieuw per definitie steeds in wording is. De drie opeenvolgende stadia, esthetisch, ethisch en religieus, vormen daarom ook geen lineair traject dat eens doorlopen, afgewerkt is. Ik vermoed dat de stadia steeds opnieuw kunnen herbeleefd worden, afhankelijk van de modaliteiten van het leven, wat eigen is aan de mens als existerend subject.

Laat ik nu even stilstaan bij de koppeling van voornoemd metafysisch proces van terugname, mogelijk uit te voeren door elke mens in het ethische stadium. In dat ethische stadium verwerft een mens een welbepaalde levensernst (die trouwens ook in de ironie aanwezig is (p. 285)), die het mogelijk maakt om geestelijk afstand te nemen van het esthetisch experimenteergedrag van het dagelijks leven. Ik verduidelijk dit in mensentaal. Als je naar een komisch toneelstuk gaat kijken waarin dagelijkse situaties worden uitvergroot, krijg je een vermakelijke vorm van humor die je misschien wel even doet nadenken over je leven in de ratrace. Maar, en dit is volgens mij cruciaal, de humor ontstaat ook en vooral bij situaties die niet jouw leven aanbelangen. Ik geef een voorbeeld. In het toneelstuk maak je kennis met een flamboyante jonge kerel die er verschillende relaties op nahoudt met vrouwen die dat uiteraard niet van elkaar weten. Als toeschouwer weet je dat er pijnlijke situaties voorkomen van mensen die er heel wat minnaars of minnaressen op nahouden, zonder dat ze dat van mekaar weten. Het is grappig omdat je als mens die in het leven staat en die van dat leven zalving maar ook pijn heeft ervaren – je bevindt je dus in het ethische stadium – beseft dat het hier gaat over een uitvergroting van een situatie die zich in het leven kan voordoen. Bij uitbreiding ontstaat de humor omdat je vanuit het ethisch stadium op afstand kan kijken naar wat zich in het esthetische stadium afspeelt.

Ik leg nu enkele puzzelstukken bij elkaar. “Het metafysisch terugnemen van de herinnering in het eeuwige is voortdurend mogelijk en geeft de immanentie een vleug humor” (p.277). Je kan als mens steeds vanuit eender welk moment van je leven, afstand nemen van wat je aan het doen bent en dit alles spiegelen aan wat voor jou in het leven belangrijk is. Dit doe je vanuit de herinnering aan dat wat eeuwig is, wat standvastigheid biedt, wat waar is en belangrijk. Alles verloopt met de humor van de relativering, van het besef dat het dagelijks leven misschien op zich wel een uitvergroting is (waar maak je je in godsnaam druk in?). Maar, en dit is belangrijk, er is nog geen ironie. Daar kom ik later nog op terug.

Ik kijk met u naar het laatste deel van het citaat: “[…] als riep daarmee de oneindigheid het geheel achterwaarts terug in de eeuwigheid”. De enige manier waarom je enig beeld kan hebben van wat eeuwigheid inhoudt, is door te kijken naar het verleden. Vanuit jouw historisch besef, begrijp je dat de eeuwigheid echt wel heel lang duurt. Zelfs wanneer je stelt dat iets pas binnen enkele duizenden jaren zal gebeuren, meet je die tijd vanuit een historisch besef. Daarom plaatst de humor het geheel van het leven achterwaarts in de eeuwigheid, juist omdat, vanuit een historisch besef, pas duidelijk wordt hoe merkwaardig de paradox tussen tijdelijkheid een eeuwigheid wel is.

Waarom spreekt Climacus over humor en niet over ironie? Ironie ontstaat volgens mij slechts in het religieuze stadium. Dit stadium handelt over zin, maar zeker ook in het geval van het christendom, over de koppeling van het individu aan het grote verhaal, in casu van het christendom aan de heilsgeschiedenis. Als werkhypothese definieer ik de heilsgeschiedenis als de profane geschiedenis waarin een mens, vanuit het geloof, God handelend aanwezig ziet. In de eeuwigheid is er immers toch zin te geven aan het leven van een wezentje dat een microseconde op een stofje in het universum doorbrengt. Het feit dat er zin is, en dat je, vanuit het christelijk denken, oneindig belangrijk bent in die zee van onbelangrijkheid, doet een glimlach ontluiken die ironisch is juist omdat ironie met de waarheid van jouw leven te maken heeft. Ironie is ernst en heeft met waarheid te doen. Ik geloof wel dat het religieuze stadium, daarom niet bij Climacus of bij Kierkegaard, los kan worden gedacht van het christendom. Het religieuze stadium ontstaat op het moment dat je als mens die in het leven staat, vanuit een sprong, dit leven plaatst in een bredere levensbeschouwelijke context (p. 304). Ironie is humor die cruciaal is in het proces van (zelf)relativering, opnieuw onderdeel van een gezonde levenshouding die nodig is in een leven dat mooi maar ook vaak hard kan zijn.

 

Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “Een blik op een gelijktijdig streven in de Deense literatuur”, in Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Damon: Eindhoven, 2021

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...