maandag 11 juli 2022

Geloof en intellectualiteit - bestaan of noodzakelijk bestaan

 In de filosofische traditie bestaan er zogenaamde godsbewijzen. Anselmus van Canterburry, Thomas van Aquino, René Descartes, om er enkele te noemen, aan al deze denkers worden redeneringen toegeschreven die het bestaan van een volmaakt wezen in alle betekenissen van het woord, noodzakelijk maakt. Het cogito van Descartes - cogito, ergo sum (ik denk, dus ik besta), wordt door Climacus sterk bekritiseerd. Ik zal hierover later iets schrijven. Een belangrijke kritiek op het cogito is dat het bestaan niets toevoegt aan het statuut van een object. Zo is het absurd om aan iemand te vragen een appel mee te brengen, maar het moet wel een bestaande appel zijn. Elke appel die van de groenteboer naar huis wordt gebracht, zal wel degelijk bestaan. Maar, zo zegt Kant, het noodzakelijk bestaan voegt wel iets toe aan het statuut van een object. Ik meen dat dit gegeven noodzakelijk is om te begrijpen wat Climacus schrijft in “De werkelijke subjectiviteit, de ethische”: “In de sfeer van de intellectualiteit is het maximale punt immers juist hierin gelegen dat de werkelijkheid van de denker er totaal niet toe doet. Maar door op zo’n manier in de sfeer van de intellectualiteit babbelziek te zijn, gaat men op een verwarrende manier op een gelovige lijken. Een gelovige is juist oneindig geïnteresseerd in de werkelijkheid van de ander. Dit is voor het geloof het beslissende. En die geïnteresseerdheid is niet zomaar een nieuwsgierigheid, maar de absolute afhankelijkheid van het geloof. Het voorwerp van het geloof is de werkelijkheid van de ander. De gelovige verhouding tot die werkelijkheid is een oneindige geïnteresseerdheid”. 


Climacus schrijft dat in de sfeer van de intellectualiteit, en dit is belangrijk, de werkelijkheid van de ander er niet toe doet. Dit betekent uiteraard niet dat de aanwezigheid van de ander die ik op straat bijvoorbeeld tegenkom, onbelangrijk zou zijn of in twijfel kan getrokken worden. Ik zou bijna durven zeggen, integendeel. Om de ander volkomen zichzelf te laten zijn, is het noodzakelijk om die ander een vorm van zelfbewustzijn toe te schrijven die voor mij altijd een mysterie zal zijn. Het zijn van de ander, het bestaan van die ander, is voor mij intellectueel gesproken, slechts een mogelijkheid. Ik kan me, intellectueel gesproken, alleen maar proberen voor te stellen hoe die ander is en hoe die in het leven staat. Die voorstelling is slechts een mogelijkheid (geen esse, maar een posse). In de relatie tot die ander, speelt het zelfbewustzijn dat die ander ervaart, slechts een beperkte rol in de relatie van die ander tot mij, juist omdat dat zelfbewustzijn onmogelijk voor alle partijen op eenzelfde wijze kan worden gevat. Ik kan niet in symbiose treden met de ander. 


De spraakverwarring die ontstaat omdat er gesteld wordt dat die werkelijkheid van de ander er in de intellectualiteit wel toe zou doen, leidt, aldus Climacus tot vormen van gezwets, versta mensen worden babbelziek. Omdat je niet beseft hoe de verhouding van het denken en het existeren juist in elkaar zit, verval je in gezwets, iets wat Nietzsches Zarathustra ook zijn dieren zal verwijten. Het klinkt allemaal diepzinnig en filosofisch geraffineerd, maar het slaat op niets. 


Maar er is meer, mensen zijn immers in staat om te geloven, maar dat geloof verlaat de sfeer van de intellectualiteit (wat niet wil zeggen dat er geen verwantschap tussen de sferen is). Herinner u dat existeren voor de individuele, concrete mens een vorm van oneindige interesse inhoudt: “Voor wie existeert is het existeren datgene wat hem het meest interesseert en de interesse in het existeren is voor hem de werkelijkheid [...] De werkelijkheid is een inter-esse dat in de door de abstractie gestelde hypothetische eenheid van denken en zijn doordringt” (p.323).


Geloven kent dus een paradox. Enerzijds is het voor mij onmogelijk om het existeren van de ander volkomen te vatten, maar anderzijds is het streven naar deze symbiose, het geloof. Met andere woorden, voor de gelovige betekent het summum van dat geloof - je zou kunnen spreken van de mystieke godservaring - het volkomen samenvallen en opgenomen worden in het bestaan van God. Het voorwerp van het geloof, zo schrijft Climacus, is de oneindige interesse in de werkelijkheid van de ander. Geloven betekent dan ook, juist omdat het gaat over een oneindige interesse, een vorm van niet-hebben, van onbeheersbaarheid. Let op de paradox van de oneindigheid. In de wiskunde spreek je van het punt op oneindig, dat je in je wiskundige redenering nodig hebt maar dat altijd je begripsvermogen zal overstijgen. 


Merk op dat Climacus in het citaat niet spreekt over God. Hiervoor zijn volgens mij twee belangrijke redenen. Ten eerste, en dat schrijft Climacus niet, ontstaat er volgens mij een opening naar het mysterie van de ander toe. Het gaat dan over een mogelijke connectie met de ander die het pure intellectuele karakter overstijgt. Je kan dan de ander ontmoeten daar waar woorden niet kunnen spreken. Ten tweede, en dat schrijft Climacus wel, heeft dit geloof in christelijke zin een merkwaardige kwaliteit, in de zin dat het geloof via een mens tot God komt. Hij schrijft: “Het voorwerp van het geloof is dus de werkelijkheid van de god in existentie, dat wil zeggen als een enkeling, of nog, dat de god bestaan heeft als een afzonderlijk mens”. 


In het begin van deze bijdrage schreef ik over Kants opvatting dat het noodzakelijk bestaan wel iets toevoegt aan het object. Het bestaan an sich doet dat niet. Als ik God gelijk stel aan de ander, dan stelt Climacus dat de werkelijkheid van die ander er niet toe doet. Maar in het geloof is er sprake van een oneindige interesse in de werkelijkheid van de ander, in God. Die oneindige interesse is juist het existeren en dat existeren is noodzakelijk. Met andere woorden, het geloof handelt niet over het bestaan van God, maar wel over het noodzakelijk bestaan van God in het geloof van de gelovige. 


Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “De werkelijke subjectiviteit, de ethische”, in Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...