vrijdag 8 juli 2022

De ander en ik, het zijn en de mogelijkheid

 

Climacus citeert in “De werkelijke subjectiviteit, de ethische”, onderdeel van het “Afsluitend wetenschappelijk naschrift”, Frater Taciturnus: “Wie in verhouding tot hetzelfde niet even goed de conclusie van het kunnen naar het zijn begrijpt als de conclusie van het zijn naar het kunnen, die vat de idealiteit niet”. Ik doe een poging om te begrijpen wat hier bedoeld wordt. 


Besef dat het Climacus te doen is om de werkelijke subjectiviteit, versta, hij stelt de vraag naar wat echt bestaan betekent. Zoals in de vorige teksten duidelijk werd, betekent echt bestaan in de woorden van Climacus werkelijk existeren. Dit existeren is een radicaal ethische eis: “Wat het ethische van hem eist is oneindig geïnteresseerd te zijn in het existeren” (p.324). Ik verwijs naar de vorige tekst waarin duidelijk werd waarnaar interesse verwijst, het is een tussenpositie tussen de mens enerzijds en de abstractie anderzijds. Waarlijk existeren zou ik dan durven omschrijven als een radicaal zelfbewustzijn van wie ik ben in relatie tot de wereld. Climacus schrijft: “Ieder weten over werkelijkheid is mogelijkheid. De enige werkelijkheid waar iemand die existeert meer dan alleen maar weet van heeft, is zijn eigen werkelijkheid, het feit dat hij bestaat. En die werkelijkheid is absolute interesse” (p. 324). Met andere woorden, het radicale zelfbewustzijn bestaat in het denken van mogelijkheden: je kan jezelf denken in allerlei situaties die zich in je leven zouden kunnen voltrekken. Het is juist die gave om alle mogelijkheden te kunnen overdenken, die je als mens in staat stelt om een levensproject voorop te stellen, zaken af te wegen, beslissingen te nemen over de kleine en minder kleine zaken in het leven. In termen van Aristoteles betekent bestaan dan het transformeren van zaken die mogelijk zijn (in potentie) naar zaken die werkelijk zijn (in act). Ziehier het eerste deel van wat Frater Taciturnus hierboven schreef, namelijk de conclusie van het kunnen naar het zijn, wat te maken heeft met wie ik ben en hoe ik in het leven sta.


Een analoog proces kan niet worden doorlopen als het gaat om de ander. Het spreekt voor zich dat ik niet in staat ben om in de schoenen van de ander te staan. Nooit zal ik in symbiose kunnen treden met de ander. Mijn zelfbewustzijn kan op geen enkele manier samenvallen met dat van de ander. De ander staat natuurlijk ook in de werkelijkheid (zijn). Als ik wil nadenken over wie de ander is, dan zal ik dat zijn moeten transformeren naar mogelijkheid. Ik kan slechts mogelijke scenario’s bedenken waarin de ander zich bevindt, mogelijke emoties aanhalen die de ander mogelijk doormaakt, maar nooit zal ik met de ander kunnen samenvallen. De ander blijft in die zin het grote onbekende, het mysterie dat zich aandient. De ander begrijpen is dus de overgang maken van het zijn van de ander in de mogelijkheid, wat door Taciturnus ook wordt gesteld. 


Idealiteit zal slechts te bereiken zijn wanneer voornoemde bewegingen van mogelijkheid naar zijn en omgekeerd samengaan. Het is interessant om dit gegeven te koppelen aan een fundamentele Bijbelse gedachte. Climacus verwijst naar het tiende hoofdstuk van het evangelie van Matteüs (Mt. 10,30) waarin Jezus zijn leerlingen uitlegt dat ze niet moeten vrezen. God is altijd, overal en radicaal (= tot in de wortel van hun bestaan), bij hen: “Bij u echter is zelfs iedere haar van uw hoofd geteld”. In het Oude Testament bestaat er een verbod om het volk te tellen. Dit heeft te maken met het feit dat de menselijke geest begrensd is. Je kan namelijk nooit met ieder mens die je tegenkomt een even diepgaande en fundamentele ethische relatie ontwikkelen (denk aan de oneindige verantwoordelijkheid die Levinas tussen twee mensen voorop stelt, enkel de facto onmogelijk omwille van de derde).Enkel God kan met elke mens een radicale relatie aangaan. Climacus schrijft: “Als God weet hoeveel haren een mensenhoofd telt, dan weet het ethische hoeveel mensen er zijn. En bij de ethische volkstelling gaat het niet om de totaalsom, maar om elke enkeling apart” (p. 329). Alleen God kan met de ander in radicale symbiose treden, enkel God kan de overgang van mogelijkheid naar zijn niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de ander beleven. Daarom schrijft Climacus dat er ethisch gezien geen directe verhouding bestaat tussen subject en subject (p. 330).


Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “De werkelijke subjectiviteit, de ethische”, in Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021

 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...