woensdag 13 juli 2022

Paradox, verrijzenis en menselijke existentie

 Ik wil geen apologetische tekst schrijven. Het is me niet te doen om jou als lezer te overtuigen van het christelijk geloof (wat de intenties van Climacus zijn, die laat ik in het midden). Climacus heeft een interessante boodschap voor iedereen. Een plaats vinden om elkaar te ontmoeten…dat lijkt me erg waardevol in het leven te zijn. Ik wil graag beginnen met een citaat uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs: “Want als de doden niet verrijzen, is ook Christus niet verrezen,  en als Christus niet is verrezen, is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden” (1.Kor. 15,16-17).  Het valt op hoe moeilijk het is voor hedendaagse christenen om hiermee om te gaan. Stel je voor dat een christen zich in een gezelschap bevindt, met vrienden of op het werk en er wordt aan die christen gevraagd of hij/zij in de verrijzenis gelooft…


Nu naar Climacus. Ik citeer uitgebreid uit “De werkelijke subjectiviteit, de ethische”: “De verwachting van een eeuwige zaligheid in het hiernamaals is een voorstelling gegrond in de eindige reflectie van het verstand, een voorstelling die zich niet kan handhaven tegenover het denken, ergo kun je er wel over spreken in een populair praatje voor eenvoudige lieden die nooit boven de sfeer van de voorstelling uitkomen, maar voor iemand die denkt is dit onderscheid opgeheven. Dan moet je antwoorden: ‘Heel juist. Tegenover het denken, het abstracte denken kan ze zich niet handhaven. Maar zo kan het abstracte denken zich op zijn beurt niet handhaven tegenover de existentie. Zodra ik werkelijk ga existeren, is het onderscheid er. En het opheffen van het onderscheid heeft voor de existentie, zoals hierboven aangetoond, zelfmoord als gevolg’” (cursivering: Climacus)(p.357).


Een erg populair discours vandaag houdt in dat je verklaart dat je ooit wel in God geloofde, maar naarmate je ouder werd en meer inzicht kreeg in de werkelijkheid door de wetenschap, heb je de verhalen achterwege gelaten en ben je nuchter naar de werkelijkheid gaan zien (iedereen is wetenschapper?). Er kan helemaal geen God bestaan. Ik ben wel jaloers op mensen die geloven, want dat kan een steun zijn. Maar ik kan niet geloven, want daar ben ik te nuchter voor, zo klinkt het. Ik wil absoluut niet beweren dat dit niet kan. Uiteraard is het mogelijk dat mensen hun geloof in God op zulke wijze achterwege laten. Natuurlijk geeft het voortschrijdend wetenschappelijk inzicht antwoorden op vragen die eertijds tot het domein van de religie behoorden. Het is ook zonneklaar dat er heel wat religieuze overtuigingen bestaan waar je je ernstige vragen over kan stellen. En het is zeker dat het atheïsme, humanisme, agnosticisme,...kortom de wereld zonder God, sterk vertegenwoordigd zijn in onze samenleving. Maar eigenlijk is het daar Climacus in eerste instantie niet om te doen. 


Waar het wel om gaat is de confrontatie van het denken met het daadwerkelijk existeren. Het is hierbij erg belangrijk om op voorhand duidelijk te maken wat er in deze context onder denken wordt verstaan. Het denken heeft te maken met abstracte wetenschappelijke bepalingen (houd in het achterhoofd dat wetenschap in de 19de eeuw niet hetzelfde is als wat er vandaag onder wordt verstaan). In de geschiedenis van het denken zijn er zeer uiteenlopende visies over denken geweest. Climacus heeft het hier dus niet over emoties en passies. Het denken is het abstract, speculatief en wetenschappelijk beschouwen van de werkelijkheid. Maar, en daar hamerde Climacus in voordien ook sterk op, existeren valt hoegenaamd niet samen met die vorm van denken: “En alle weten is opheffing, is een uitlichten van de existentie. [...] Ziet het denken neer op de fantasie, dan ziet de fantasie op haar beurt neer op het denken” (p. 357). 


Zoals uit vorige bijdragen blijkt, is het Climacus in eerste instantie te doen om de waarachtige existentie van een concrete mens. Die existentie wordt door heel wat factoren bepaald, maar in deze context wijst Climacus op het belang van de tegenspraak. Hij schrijft: “Want de opheffing van het principe van de tegenspraak [...] betekent voor iemand die existeert dat hijzelf is opgehouden te existeren” (p.357). U weet uiteraard, beste lezer, dat de positieve wetenschappen niet echt houden van tegenspraken. Als een wetenschappelijke theorie, hoe mooi ze ook is, wordt tegengesproken door wat empirisch kan worden vastgesteld, dan verwijs je die theorie naar de prullenmand, zo stelt de bekende Amerikaanse fysicus Lawrence Krauss. Hij heeft gelijk. Maar dat gelijk haalt hij slechts in het wetenschappelijk discours. Mensen worden erg vaak geconfronteerd met tegenstrijdige gevoelens en opvattingen. Heel vaak is het omarmen van die tegenstrijdigheid, het synthetiseren in termen van Hegel, levensverrijkend. Het bestrijden zou de levenskwaliteit tegengaan. 


Climacus wil zijn lezers waarschuwen voor een te vergaand en ondoordacht vertrouwen in het abstracte, wetenschappelijke en speculatieve denken omdat de menselijke existentie dit denken overstijgt. Dit lijkt me een bijzonder interessante gedachte te zijn die los van elke levensbeschouwing bestaansrecht heeft. Het is natuurlijk de kunst om te weten op welke momenten en in welke contexten de inzichten van dat denken prioritair zijn. Het spreekt voor zich dat levensbeschouwingen de toetssteen van het denken moeten kunnen doorstaan, maar enkel op voorwaarde dat dit denken ruim is en alle aspecten van de menselijke existentie omvat. Maar gebruik je een andere definitie van denken,...

Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus, “De werkelijke subjectiviteit, de ethische”, in Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...