zaterdag 23 juli 2022

Het esthetisch, ethische en religieuze: hiërarchie of perspectief?

 In elke inleidende cursus over Kierkegaard komt het onderscheid tussen het esthetische, het ethische en het religieuze aan bod.Terecht wordt er dan op gewezen dat er een soort opgaande lijn is die start bij het esthetische en eindigt in het religieuze. Het religieuze is dan het summum, dat enkel kan bereikt worden nadat de andere twee stadia doorlopen zijn. Climacus bevestigt dit wanneer hij bijvoorbeeld schrijft: “Neem je het religieuze, dan moet dat het ethische doorlopen hebben” (p. 397). Toch denk ik dat er enige nuancering nodig is. Ik zal proberen aan te tonen in deze en wellicht ook volgende teksten dat men zich op bepaalde momenten noodzakelijk  en onvermijdelijk in een bepaald stadium bevindt en moet bevinden. Dit stadium is geen verworven recht, is tijdelijk en ontvouwt zich in een specifieke situatie of in een specifiek (nietzscheaans) perspectief.  Het religieuze stadium dient bijvoorbeeld om de relatie tussen mens en het absolute, in casu God, vorm te geven. 


Het hoofdstuk rond het pathetische opent met een vrij ingewikkelde redenering die ik hier zal overnemen en zal voorzien van commentaar. Ik citeer Climacus uitgebreid: “In verhouding tot een eeuwige zaligheid als het absolute goed is pathos geen zaak van woorden. Waar het om gaat is dat deze voorstelling voor de existerende mens zijn hele existentie omvormt. Het esthetische pathos drukt zich uit in het woord en kan, wanneer het waarachtig is, aangeven dat het individu zichzelf verlaat om zich te verliezen in de idee. Het existerende pathos daarentegen treedt tevoorschijn doordat de idee zich herscheppend tot de existentie van het individu verhoudt. Als het absolute telos door zijn verhouding tot de individuele existentie deze niet absoluut transformeert, dan verhoudt het individu zich niet existentieel-pathetisch, maar esthetisch- pathetisch” (p. 396).


Zoals hierboven gezegd, wordt het religieuze stadium bereikt als men in verhouding treedt met het absolute. Hierbij stelt Climacus dat die relatie de mens volledig omvormt. Gebeurt die omvorming om een of andere reden niet, dan betekent dit in feite dat het individu het religieuze stadium niet heeft bereikt. Hierbij een kanttekening. Veronderstel dat iemand een zeer verregaande existentiële ervaring ondergaan heeft. Je hebt bijvoorbeeld iemand ontmoet en deze ontmoeting heeft je leven fundamenteel veranderd, je maakte een verkeersongeval mee waarbij je op het nippertje aan de dood ontsnapte, je bent genezen van een ernstige ziekte, enz. Het breukmoment dat eigen is aan zulke ervaringen, betekent dat het leven erna nooit meer hetzelfde kan zijn dan het leven ervoor. Natuurlijk betekent dit niet dat elk moment erna volstrekt anders beleefd wordt dan alle momenten ervoor (Je gaat uit eten en het was lekker, om een banaal voorbeeld te geven). Je kan bijvoorbeeld evenzeer pijn, teleurstelling, vreugde, uitgelatenheid, opluchting, enz.,  voelen, net zoals je dat ervoor hebt ervaren. Wat wel kan, is dat je de gebeurtenissen uit je leven anders zal (her)kleuren of (her)interpreteren. Een terugval in het “ervoor” is altijd mogelijk en wellicht onvermijdelijk en soms zelfs wenselijk. 


In het volgende stukje van het citaat zal Climacus het onderscheid tussen het esthetische en  het existentiële belichten in nogal moeilijke bewoordingen. Ik herneem een stukje van het citaat: “Het esthetische pathos drukt zich uit in het woord en kan, wanneer het waarachtig is, aangeven dat het individu zichzelf verlaat om zich te verliezen in de idee”. Om dit te kunnen begrijpen, zal ik gebruik maken van het voorbeeld van een dichter, wat ook door Climacus gebruikt wordt. Veronderstel dat een dichter een liefdesgedicht schrijft. De inspiratie voor het gedicht kan komen uit de eigen ervaring, maar dit is natuurlijk niet noodzakelijk. Indien de dichter de eigen ervaring als uitgangspunt gebruikt, levert dit, althans voor de dichter zelf, een ander gedicht op dan wanneer het gedicht zou ontstaan vanuit een algemene beschouwing over de liefde. Een gedicht dat gaat over een stukgelopen relatie is voor de dichter een ander gedicht wanneer het gebaseerd is op een eigen stukgelopen relatie dan wanneer het gebaseerd is op een veronderstelling van een stukgelopen relatie in de verbeelding van de dichter. Je hoeft niet in een relatiebreuk te verkeren om je een relatiebreuk voor te stellen. Wat de dichter in zijn verbeelding voorstelt, is hierbij een mogelijkheid. Je kan bijvoorbeeld een gedicht schrijven over een langlopende relatie die op de klippen gaat, terwijl je dit zelf nooit hebt meegemaakt. Climacus schrijft: “Het gaat erom dat voor de dichter de werkelijkheid alleen maar aanleiding is om de werkelijkheid te verlaten teneinde de idealiteit van de mogelijkheid te zoeken” (p. 396). Ik vertaal: het gaat erom dat de dichter de werkelijkheid waarin hij zijn gedicht over de relatiebreuk componeert verlaat om op zoek te gaan naar de idee van een relatie die op de klippen loopt. Dit idee ontstaat in de voorstellingswijze, de fantasie, de verbeelding van de dichter die een scala van mogelijke scenario’s waarin relaties op de klippen lopen, in zijn verbeelding kan overdenken of oproepen. Indien de dichter waarachtig is, zal hij in staat zijn om zich volledig in zijn verbeelding te laten opgaan, waardoor het gedicht ongetwijfeld “echt” overkomt. Dit betekent echter nog niet dat het hier gaat over een existentiële ervaring die door de dichter zelf werd beleefd.


 Over het existerende pathos schrijft Climacus: “Het existerende pathos daarentegen treedt tevoorschijn doordat de idee zich herscheppend tot de existentie van het individu verhoudt”. Laat ik dit opnieuw toelichten aan de hand van de poëzie. Indien de dichter een gedicht schrijft dat volkomen samenvalt met wie hij is, dan ontstaat dit gedicht niet alleen omwille van persoonlijke ervaringen maar zeker ook vanuit persoonlijke passies . Daarom spreekt Climacus over het existerende pathos. De idee die zich in het gedicht toont, ondergaat een transformatie. Climacus heeft het over het herscheppen van het idee in de (persoonlijke) existentie, in het concrete bestaan van die specifieke mens. De mens, die op zichzelf een verhouding is, treedt hierbij in een nieuwe, unieke verhouding tot dat wat in het gedicht onder woorden werd gebracht, maar wat eveneens aan die verhouding ontsnapt doordat het die verhouding overstijgt. 


Over het ethische en religieuze stadium is veel meer te vertellen dan wat ik in deze bijdrage aan bod kan laten komen. Ik beperk me tot enkele opmerkingen. Het ethische stadium heeft betrekking tot de keuze om dat wat men gelooft in daden om te zetten. “Het pathos van het ethische is handelen”, zo stelt Climacus (p. 399).  Slechts doordat het woord en de daad samenkomen wordt de existentie gevoed. Ik ben zo vrij een voorbeeld te geven dat niet door Climacus wordt aangehaald. In het eerste hoofdstuk van de Bijbel schept God de wereld door zijn woord. Er treedt met andere woorden een symbiose op tussen wat God zegt en wat God doet. Je zou dit een performatief taalgebruik kunnen noemen (zie bvb de taaldadentheorie van Austin).


Keer ik nog even terug naar de dichtkunst. Veronderstel dat een dichteres een liefdesgedicht schrijft waarin zij haar liefde voor een specifieke man bezingt. Het omzetten van de liefde in concrete daden in het dagelijks leven, is een ethische keuze, misschien wel een ethische plicht wil de relatie die in het gedicht aan bod komt enige kans op slagen hebben in de werkelijkheid. Zolang het bij woorden blijft, is er slechts sprake van “mogelijkheid”, daar andere woorden en andere scenario’s  mogelijk zijn, andere mensen bedoeld worden, andere situaties geëvoceerd: “Met betrekking tot mogelijkheid is het woord het hoogste pathos, met betrekking tot werkelijkheid is dat de daad”, zo schrijft Climacus (p. 399). 


Indien dit handelen een mens in verhouding plaatst tot het absolute, treedt het religieuze in werking. Ik eindig deze tekst met een citaat dat doet uitschijnen dat er een soort van hiërarchie bestaat waarin het esthetische en het ethische moeten doorlopen worden vooraleer men in het religieuze terecht komt. Ongetwijfeld is dat de visie van Climacus, maar ik blijf toch de stelling verdedigen dat alle drie de stadia ook als een perspectief kunnen worden opgevat waarin men zich op dat moment en onder die omstandigheden bevindt (in verdere teksten zal ik dat proberen duidelijk te maken). Climacus schrijft: “Als namelijk het religieuze waarachtig het religieuze is, door het ethische is heengegaan en het in zich heeft, dan kan het niet vergeten dat religieus gezien het pathos niet in het steeds maar weer bezingen of in het schrijven van liedboeken ligt, maar in het zelf existeren” (p. 397). 


Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus,  Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...