woensdag 30 augustus 2023

Het confinium van de ironie: deel 2

 Over de ironie schrijft Climacus: “Ironie is de eenheid van ethische hartstocht die in innerlijkheid het eigen ik in verhouding tot de ethische eis oneindig benadrukt – en van vorming die in uiterlijkheid oneindig abstraheert van het eigen ik, als van de een of andere eindigheid onder alle eindigheden en bijzonderheden” (p. 513)

Om dit gecompliceerd citaat te kunnen begrijpen, gaan we de redenering stapje voor stapje moeten doen. Laat ik beginnen met de eerste zin: “Ironie is de eenheid van ethische hartstocht (1) die in innerlijkheid het eigen ik (2) in verhouding tot de ethische eis oneindig benadrukt (3)”. Ironie is om twee redenen een eenheid van ethische hartstocht. Ten eerste kan ironie slechts ontstaan vanuit de ethische existentiesfeer. Ten tweede is er sprake van eenheid. Er kan dus geen sprake zijn van fragmentatie van de persoon. Je dient de overstap van de esthetische naar de ethische existentiesfeer dus volledig gemaakt te hebben. Ik verwijs terug naar vorige bijdragen waarin ik de overmoedige werknemer opvoerde die te licht gekleed naar het werk ging terwijl het buiten de stenen uit de grond vroor. Zijn collega merkt ironisch op: “Jij denkt dat het zomer is, zeker”. Dit is dus geen goed voorbeeld van wat Climacus onder ironie verstaat – hoewel we de uitspraak wel degelijk als ironisch opvatten – juist omdat het gaat over een stukje van de persoon. Ironie is dus in de woorden van Climacus een existentiebepaling, een manier om in het leven te staan. Climacus onderstreept dat je als ironicus altijd ironisch moet zijn. Het is alles of niets. Bij mij roept dit vragen op naar de haalbaarheid hiervan. Aangenomen dat mensen in staat zijn zich vanuit de esthetische existentiesfeer naar de ethische te begeven, dan kan men zich toch de vraag stellen of er geen terugval mogelijk is? Misschien zelfs een gedeeltelijke terugval, in sommige facetten van het leven.

Ironie, zo stelt het citaat, speelt zich af in de innerlijkheid (2). Op verschillende plaatsen hekelt Climacus het uiterlijk vertoon, denk aan wat Climacus over het kloosterleven schrijft (zie vorige bijdragen). Climacus schrijft: “Ironie is de eenheid van ethische hartstocht (1) die in innerlijkheid het eigen ik (2) in verhouding tot de ethische eis oneindig benadrukt (3)”: Ironie ontstaat dus omdat het “ik” in verhouding treedt met het absolute, met het meest fundamentele en zingevende in het leven. Pas nadat die verhouding gestalte heeft gekregen, kan de ironie ten volle worden beleefd. Climacus schrijft verderop: “De meerderheid van de mensen leeft omgekeerd. Die hebben het te druk met iets te zijn wanneer de blik van de anderen op hen rust”(p. 513).  De meerderheid van de mensen leeft dus vanuit vooropgestelde antwoorden en is niet echt op zoek naar een verhouding met het absolute. Of dit zo is, lijkt me moeilijk in te schatten. Zoals ik in vorige teksten heb gesteld, is het zeer moeilijk om in te schatten hoe en in welke mate de verhouding tot het absolute gestalte krijgt in het leven. Of die verhouding garant staat voor gelukkig zijn of gelukkig voelen, is zeer de vraag.

Søren Aabye Kierkegaard, Johannes Climacus,  Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift, Eindhoven: Damon, 2021

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...