donderdag 25 juni 2020

Academische monitoring als middel tot dialoog en wederzijds begrip



Klik hier om deze tekst in pdf te lezen. 

De discussie rond de praktijktesten heeft een kleine crisis binnenin de schoot van de Vlaamse regering veroorzaakt. Sihame El Kaouakibi sprak over een woordbreuk, terwijl Matthias Diependaele in de televisiestudio van Terzake, de praktijktest naar de prullenmand verwees onder het mom van overheidsbedrog. Academische monitoring, zo heet het vandaag. Men kan zich de vraag stellen of het hier louter gaat over een semantische discussie, wat toch de officiële verklaring van de crisis heette. Ik vraag me werkelijk af op welke manier de academische monitoring dan zal verlopen? Laat me duidelijk zijn: ik ben een tegenstander van praktijktesten zoals ze nu op tafel liggen, omdat ze afbreuk doen aan een belangrijk moreel concept, namelijk eigendom. Bovendien zullen praktijktesten het racisme niet terugdringen. Toch denk ik dat een variant van deze testen, laten we minder beladen van academische monitoring spreken, mogelijk is, mits een belangrijke accentverschuiving. Om mijn stelling te kunnen onderbouwen, maak ik een korte tussenstop bij de notie van eigendom.

Filosofen als de Schotse verlichtingsfilosoof David Hume (1711-1776), tonen aan dat de idee van eigendom cruciaal is in de ontwikkeling van de moraal. Sommige morele deugden zoals goedheid en  moed, ontstaan op een natuurlijke wijze. Andere deugden zoals rechtvaardigheid zijn het resultaat van conventies. Merkwaardig genoeg kan de interactie tussen deze natuurlijke en kunstmatige deugden maar gebeuren tegen de achtergrond van zaken zoals eigendom. Laat ik dit illustreren met een voorbeeld. Veronderstel dat je ’s morgens naar je werk zou vertrekken en dat je op straat wordt aangesproken door iemand die je recht voor de raap vraagt je laptop, jas en schoenen af te staan. Je opponent is sterker, dus kan je niet anders. Onaanvaardbaar natuurlijk. Er heerst een conventie in de samenleving dat je wel degelijk kan spreken over jouw laptop, jouw schoenen en jouw jas. Sta er eens bij stil dat je op geen enkele manier kan bewijzen, op weg naar het kantoor, dat die laptop wel degelijk de jouwe is. Bij uitbreiding beschermt slechts een dossier bij de notaris je eigendomsrechten ten opzichte van het huis waar je enkele decennia voor gewerkt hebt. Het is toch ondenkbaar dat iemand vanavond voor je deur staat en eist dat je vertrekt. Dit huis bevalt me, zo klinkt het, vanaf nu is het van mij.  Eigendom is een zekerheid. Het is een vast punt waarop je kan terugvallen, een onbetwijfelbare garantie. Zelfs wanneer je je huis huurt, kan je in zekere zin spreken over eigendom. Niemand kan je van de ene dag op de andere dwingen je huis te verlaten. Eigendom biedt rust in het leven en zorgt voor de broodnodige structuur in de samenleving. Bovendien hoeft die eigendom zich niet te beperken tot materiële zaken. Denk maar aan intellectuele eigendom of aan de zogenaamde goodwill binnen een bedrijf.

Tijd om over te gaan naar de discussie rond de praktijktesten. Op welke manier, zo vraag ik me af, kan een eigenaar binnen de krijtlijnen van de praktijktesten, iemand weigeren als huurder? Ik verleg de discussie naar de arbeidsmarkt: welke argumenten kan je nog geven om een potentiële werknemer niet aan te nemen? Zeker wanneer er strafrechtelijke consequenties aan de praktijktesten worden verbonden, is er een probleem. Een voorbeeld. Veronderstel dat iemand zou beslissen om spaargeld te investeren in een appartement als opbrengsteigendom. De huurder zal, via de huur, het appartement mee afbetalen. Ongetwijfeld betekent dit een berekend financieel risico voor de verhuurder. Twee huurders dienen zich aan, huurder A en huurder B. Welk argument kan je nog aanhalen om je keuze voor een huurder te rechtvaardigen? Moet je je keuze überhaupt rechtvaardigen? Stel nu dat huurder A iemand is met een vreemd klinkende naam. Als huurder A wordt gekozen, kan dit een antipolitieke reactie opwekken bij huurder B. Een keuze voor  huurder B kan dan weer gezien worden als een vorm van verdoken racisme. U begrijpt onmiddellijk dat bovenstaande casus, gemonitord door een praktijktest, ernstige problemen kan veroorzaken. Wat als de verhuurder veroordeeld wordt voor racisme, omdat de keuze op huurder B valt? Meer nog, als er al sprake zou zijn van racisme, zou dit racisme dan verdwijnen wanneer de verhuurder gepenaliseerd wordt?

Omwille van de ernst van het probleem, vraag ik uw aandacht voor nog een tweede casus.  Een fel begeerde job kent drie sollicitatierondes. Telkens vallen kandidaten af. In de laatste ronde blijven twee kandidaten over. De competenties van deze kandidaten zullen per definitie dicht bij elkaar liggen. De beslissing valt dan omwille van een irrationeel buikgevoel. Welk argument heb je om je uiteindelijke keuze voor een specifieke kandidaat te rechtvaardigen en nogmaals, waarom moet je die keuze rechtvaardigen?

Vlamingen zijn geen volbloed racisten. Maar als iemand vanuit een racistische motivatie een huurder of een sollicitant weigert, zal je dit niet oplossen met een praktijktest zoals die nu op tafel ligt, zeker niet wanneer je strafrechtelijke gevolgen aan de praktijktest verbindt. De reden hiervoor is duidelijk. Zowel in het geval van de verhuurder als in het geval van de bedrijfsleider, voelt de praktijktest als een schending van eigendom aan. De verhuurder investeert zijn spaargeld in zijn eigendom. Wanneer iemand anders al was het maar een milde vorm van beslissingsrecht over die eigendom krijgt, misschien slechts in de perceptie van de eigenaar, creëert dit revolte en ontstaat de neiging om zich te verweren. Als je bedrijfsleider bent, dan ben je in zekere mate eigenaar van je project. Opnieuw is interventie niet gewenst. Bovendien vormt de straf die eventueel wordt uitgesproken naar aanleiding van de praktijktest, geen garantie voor het verdwijnen van mogelijk racisme.

Betekent dit alles het einde van de academische monitoring? Niet noodzakelijk. De sleutel ligt volgens mij bij de principes van restorative justice. Deze vorm van rechtvaardigheid ontstaat wanneer dader en slachtoffer uiteindelijk bij mekaar worden gebracht in dialoog via bemiddeling. Onnodig te zeggen dat dit niet altijd mogelijk is. Bovendien betekent dit niet dat de straf verdwijnt. Veronderstel dat iemand een pand aanbiedt op de huurmarkt. Via academische monitoring blijkt duidelijk dat een potentiële huurder met een vreemd klinkende naam niet wordt uitgenodigd om het pand te bezichtigen. Verhuurder en kandidaat-huurder worden samengebracht voor een dialoog onder begeleiding van een bemiddelaar. No blame is het startpunt, niemand is schuldig.  Eindpunt is herstel van de communicatie tussen de beide partijen. Het spreekt voor zich dat zo’n dialoog veel meer is dan een gesprekje. De inspanningen om tot een goed resultaat te komen, zijn aanzienlijk en vergen heel wat tijd. In het beste geval komt er een dialoog op gang en verdwijnt de racistische motivatie van de verhuurder. Er ontstaat ruimte voor wederzijds begrip en waardering. Dit is in het huidige voorstel rond de praktijktesten helemaal niet gegarandeerd. Duidelijk mag ook zijn dat het lang zal duren voor er een maatschappelijke verandering zal plaatsvinden. Mensen die vandaag, hier en nu, verandering eisen, doen dat vanuit een begrijpelijke, maar emotionele motivatie. Maatschappelijke veranderingen eisen tijd, veel tijd.

Ik sprak in het begin van mijn tekst over een accentverschuiving. In mijn visie, ontleend aan restorative justice, verdwijnt het zwaartepunt van de eigendom naar de dialoog. De verhuurder kan in volle autonomie beslissen aan wie het pand uiteindelijk verhuurd wordt, net zoals de bedrijfsleider zich niet hoeft te verantwoorden voor de uiteindelijke beslissing inzake aanwerving. Het al dan niet ingaan op de vraag naar dialoog, kan dan weer wel strafrechtelijke gevolgen hebben. Bemiddeling weigeren mag gepenaliseerd worden. Ik denk echter, dat er een veel groter maatschappelijk draagvlak is wanneer het gaat over de eis tot dialoog dan over de subtiele aantasting van het eigendomsrecht.

 Foto: Yarle Verbeeck


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Humor als existentiebepaling

  Even in herinnering brengen: volgens Climacus bestaan er drie existentiesferen: de esthetische, de ethische en de religieuze. Ik heb deze ...